ten W. der lijn van Hoorn ongeveer naar Andijk zou bij een dergelijke doorbraak onder water komen. Een doorbraak van den Zeeburg- en Diemerdijk, bij een waterstand in zee tot 0.50 M.-j-A. P., zou NoordHolland ten zuiden der IJpolders van de duinen tot de Vecht doen onderloopen, hier dieper, daar minder diep, en enkel wegen en dijken zouden boven de oppervlakte dier plas uitsteken.
Een tweede schetskaart wijst de waarschijnlijke grenzen der overstroomingen aan, die ontstaan zullen bij doorbraak van den Zeedijk van Drechterland boven Hoorn; van den Noorder IJ- en Zeedijk tusschen Schardam en Schellingwoude, en van de Zeedijken beoosten de Vecht, als het water vloeit tot 0,50 M. -f- A. P.
Uit deze kaarten blijkt, dat zonder de dijken bijna geheel Noord-Holland telkens bij vloed zou onder water loopen; dat dit gebied, met zulk een grootsche geschiedenis, zonder den arbeid der bewoners om het land tegen de zee te beschermen, niet meer dan een moerassige, bijna onbewoonbare vlakte in de kustlagune zou zijn; een landschap, waarop enkel terpen- en paalwoningen als menschelijke verblijfplaatsen konden dienen.
Evenwel, „het nagaan van de gevolgen der verschillende doorbraken had geenszins ten doel eenige ongerustheid te verwekken omtrent den bestaanden toestand," zegt de schrijver. „Wel verre toch, dat deze onrustbarend zoude zijn, mogen de zeeweringen van Noord-Holland, zoowel aan de Noord- als aan de Zuiderzee, behalve bij Callantsoog, als op uitstekende wijze zeewerend genoemd worden , en aan onze Dijkbesturen komt zeker alle lof toe voor de zorg aan die dijken besteed. Trouwens de hevige storm van 22 December 1894, toen, behalve bij Callantsoog, nergens noemenswaardige schade werd toegebracht, bewijst meer voor de degelijkheid dier zorg dan eenige loftuiting".
„Maar het vertrouwen op die zorg schijnt te groot, als men eene doorbraak een ondenkbaar geval achtende, ook alle voorzorgen tegen dergelijke ramp meent achterwege te moeten laten."
„Sedert 70 jaren heeft geen groote ramp aan de Noord-Hollandsche dijken plaats gehad, maar de gerustheid daardoor ontstaan mag nooit leiden tot zorgeloosheid voor mogelijke ongevallen, en van zorgeloosheid, of liever van te groot vertrouwen schijnt men niet geheel te zijn vrij te pleiten, wanneer men op den duur den toestand laat, zooals deze op dit oogenblik is."
Als voorzorgsmaatregel wijst de Heer Schorer er op, dat het noodig is een toestand te scheppen, waardoor bij een mogelijke doorbraak der