gaven in doen opnemen, die niet tot de aardrijkskunde behooren. Elke arbeid, welke dient om het aardrijkskundig object beter en dieper te leeren kennen, hetzij in zijn geschiedenis, hetzij in zijn tegenwoordigen toestand of in zijn actieven invloed, willen wij gaarne zien opgenomen in de lijst der aardrijkskundige werken. En in dit werk hebben wij geen algemeene maar een detailbeschrijving der hydrographie en der bodemvormen van Noord-Holland, van zijn polders en boezems, van zijn waterstanden en van de middelen, om die in den bestaanden toestand te bewaren. Dat alles levert elementen voor de kennis van het aardrijkskundig object, hier het aardrijk, en wij aarzelen daarom niet het boek in hoofdzaak een aardrijkskundig boek te noemen, ook al wordt er geen volledige aardrijkskundige beschrijving van Noord-Holland in gegeven, en al wijkt de methode van die der gewone aardrijkskundige werken af.

Evenwel, om niet misverstaan te worden, het is geen aardrijkskundig handboek voor onderwijzers, en zelfs bij de studie van M. O. kan het enkel met vrucht ter hand genomen worden door hen, die reeds vrij diep in de kennis van de eigenaardige hydrographie van ons land zijn doordrongen. Voor examens moet de geograaf te veel en velerlei kennen, om zich met detailstudiƫn als deze meer dan door oppervlakkige kennismaking in te laten.

Het boek van den Heer Schorer is geen leerboek: het is een standaardboek, waarin men alle elementen der orographische plaatsbepaling en der hydrographische kennis van Noord-Holland vereenigd vindt, dat men kan naslaan bij vraagpunten, en dat door den deskundige gebruikt kan worden tot het vormen van algemeene beelden des lands, of tot het oplossen van problemen, daarop betrekking hebbend.

Het werk vangt aan met de beschrijving der zeeweringen van de provincie. De namen der dijken, hun ligging en aansluiting bij hoogere gronden of andere dijken, hun lengte en hun hoogte ten opzichte van A. P., hun binnen- en buitenglooiingen, het onderhoud en beheer der dijken, al deze punten worden hierin beschreven. Ook de duinen worden behandeld, wat breedte, afneming langs de zee, toestand, strand, onderhoud en beheer betreft.

Alle polders in Noord-Holland worden afzonderlijk beschreven; eerst de buitenpolders en vervolgens de binnenlandsche, de laatste in groepen vereenigd naar de geographische ligging of naar de hydrographische of administratieve gemeenschap. Als onderafdeelingen neemt de schrijver aan: I het gebied van den TJboezem , II het Zuiderkwartier en III het Noorderkwartier. Tot het Zuiderkwartier behooren: Rijnland (gedeeltelijk), Amstel-