der provincie geheel gewijzigd werd. Amstelland's boezem o. a. onderging hierdoor een geheele uitbreiding tot nabij Utrecht, en ontving eene afwatering op het IJ bij Zeeburg buiten de stad Amsterdam om.
Door die veranderingen in de hydrographische gesteldheid van NoordHolland was het boek van De Vries verouderd. Een nieuwe, herziene uitgave was noodig, dit was bekend. Maar de deskundige deed bij het uitspreken van dien wensch schouderophalend de vraag: „wie is in staat het werk van De Vries geheel op de hoogte van onzen tijd te brengen?" Een twijfel dienaangaande kwam onwillekeurig bij ieder op, als hij even bedacht, welk een reusachtige hoeveelheid materiaal hier moest onderzocht en gecontroleerd worden, welk een groote hoeveelheid opgaven hier moesten verzameld en op nieuw bewerkt worden, welk een invloed er toe behoorde, om van de geenszins altijd hulpvaardige en soms zelfs eenigszins argwanende polderbesturen die gegevens te verkrijgen.
Deze arbeid is verricht door niemand minder dan Jhr. Mr. J. W. M. Schorer, Commissaris der Koningin in de Provincie Noord-Holland. Dat de zaak van hoog belang was blijkt wel hieruit, dat iemand, zoo hoog geplaatst, zich met dien arbeid wilde belasten.
En zeker was niemand er beter toe in staat deze taak naar eisch te volbrengen. Niet alleen, dat de Commissaris der Koningin als autoriteit het recht had de noodige opgaven van de talrijke waterschaps- en dijksbesturen te eischen, maar Jhr. Schorer is jaren lang bij alle quaestiën van waterstaatkundigen aard in Noord-Holland betrokken geweest, en kon daardoor beter dan iemand de praktische geest van het werk bewaren en aanvullen naar de eischen des tijds. Hierdoor is de tweede druk een degelijke verbetering geworden, die ons op elke bladzijde de volharding tot de bewerking van zooveel materiaal en de intense kennis van de hydrographie der provincie bij den schrijver doet bewonderen.
Het boek is, wat de indeeling betreft, hoofdzakelijk het oude werk gebleven, maar in zijn gegevens werd het geheel vernieuwd en verbeterd, en dit zegt veel bij een werk als wij hier bespreken.
De lezer van dit tijdschrift zal wellicht vragen, of dit boek een geographisch werk is? Aan de waarde van het werk op zich zelf doet de beantwoording dezer vraag niet af of toe; doch bij de aankondiging in een geographisch tijdschrift mag men haar stellen. Natuurlijk staat het antwoord in verband met de opvatting, die men heeft van de aardrijkskunde, en hierin bestaat nog al verschil.
Doch naar onze meening moet een dergelijk werk wel degelijk tot de aardrijkskunde gerekend worden , ook al heeft het praktische doel er op-