tijdperk, maar zij ving aan met de bewoning dezer landen en zij duurt nog voort. Onder die omstandigheden moest de geschiedenis der polderbewoners wel een afgesloten individualisme ontwikkelen; een karaktertrek, die niet zelden in koppigheid ontaardt.

De omstandigheden, welke wij hier in het algemeen schetsten, hebben ten gevolge gehad, dat de hydrographie van ons polderland een buitengewoon ingewikkeld stelsel geworden is; kunstmatig in zijn werking en uiterst moeielijk te beschrijven of zelfs te begrijpen in zijn bijzondere techniek. De geschiedenis van den Nederlandschen waterstaat en van de waterstaatstoestanden wacht daardoor nog op den bewerker, die het reusachtige materiaal, dat in archieven en bibliotheken ligt opgestapeld, tot een algeheel beeld der ontwikkelingsgeschiedenis van ons land en zijn karakteristieke instellingen zal doen leven. In ons werk „Nederland en zijn Bewoners" deden wij daartoe een kleine poging; moge eindelijk een wetenschappelijke reus opstaan, die gelegenheid heeft en lust gevoelt om zich tot dien arbeid aan te gorden.

Namens de Nederlandsche regeering is de hydrographie van het polderland uitstekend in beeld gebracht door de Waterstaatskaarl, een gedenkboek , waarin de arbeid der bewoners bij de vorming van ons land als is opgeteekend. Op cartographisch gebied is de Waterstaatskaart een prachtig werkstuk, uitmuntend door fijne, doch duidelijke teekening en door een aangenaam kleurenbeeld van de boezemgebieden en afwateringen. Het was de Minister Thorbecke, die in 1864 besloot de vervaardiging eener Waterstaatskaart op te dragen aan de ambtenaren van den Algemeenen Dienst van den Waterstaat, onder leiding van den Inspecteur F. W. Conrad. Het eerste proefblad werd in November 1864 den Minister aangeboden, en in 1890 is deze belangrijke arbeid in 183 bladen voltooid geworden. Door deze kaart heeft men een overzicht van het polderland verkregen, zoo duidelijk en sprekend als maar te wenschen is.

Als leiddraad en kaartwerk heeft de Waterstaatskaart dus zeer groote waarde, doch zij alléén is voor de kennis van het polderland niet voldoende. Zij verwijst dan ook in het randschrift voortdurend naar de ■litteratuur, die nadere inlichtingen geeft, of als eigenlijke bron voor de kennis van het polderland kan beschouwd worden. Bij de kaarten, welke op Noord-Holland betrekking hebben, is het werk van Mr. G. de Vries Azn., De Zeeweringen e?i Waterschappen van Noord-Holland, de hoofdbron; een standaardwerk, dat langen tijd de grondslag was voor de kennis van het Noord-Hollandsche polderland.

Het werk van Mr. G. de Vries Azn. zag in 1864 het licht en werd