verward, terwijl die overal aanwezige arceeringen heel wat ongerechtigheden (zooals de opnemers het noemen) kunnen verbergen en aan de kaart het aanzien geven alsof men reeds alles van het bergland wist '). Op het boven bedoelde blad 10 is de kartographische voorstelling inderdaad verdienstelijk. Ook het karton, waarop het door Nederland bezette gebied van Groot-Atjeh is voorgesteld, naar de kaart van het Topographisch Bureau te Batavia (vgl. p. 190 van dezen jaargang), ziet men met genoegen. De teekening van het Toba-meer, met het schiereiland Samosir, is overeenkomstig de nieuwste opnemingen, nl. van den ingenieur Wing Easton, en ook wat de Batak-landen in het algemeen aangaat, mag men van den heer Pleyte verwachten dat hij die geheel overeenkomstig den tegenwoordigen stand onzer kennis zal hebben bijgewerkt (vgl. zijn opstel met kaart in den vorigen jaargang, p. 71 en 727). Dat geldt ook van de spelling der namen meer in het bijzonder van de Bataksche, die wij overigens geheel voor de verantwoording van den bewerker moeten laten.

Een streng wetenschappelijk kartographischen arbeid betreffende Sumatra kan men thans nog niet hebben; immers, daartoe zijn de gegevens nog niet voldoende en men moet das bij de beoordeeling van Dornseiffen's kaart een anderen maatstaf aanleggen. Maar ook in geval men zulks doet zijn er wel enkele aanmerkingen te maken. Vooreerst moesten de zeediepten door schakeeringen van blauw en door eenige diepte-cijfers zijn aangegeven; dat verlangt men tegenwoordig op eene kaart en aan dien eisch is gemakkelijk te voldoen, aangezien wij uitmuntende kaarten hebben van het Hydrographisch Bureau. Ten andere laat de volledigheid hier en daar te wenschen over; waarom is bijv. het Lisoeng-gebergte niet genoemd?

Er staat op bl. 8 wel eene rivier van dien naam aangegeven en met eenigen goeden wil kan men zich den naam van het gebergte er wel bij denken, te meer daar op bl. 10 de naam van den Mandi angin wordt opgegeven, die in dat gebergte ligt. Maar het zou toch nog beter zijn indien de naam op de kaart stond. Ware die top op bl. 8 eveneens aangegeven dan zou ook de vergelijking der bladen gemakkelijker zijn; de loop van de Sinamar en de Soempoer komt op die bladen niet overeen ten opzichte van de ligging der oostgrens van de residentie Padangsche Bovenlanden; op bl. 10 kan men de Lisoeng-rivier niet terugvinden.

1) Eene kaart waarop de hoofdlijnen, met behulp van arceering, uitmuntend uitkomen is die van Sumatra in den Atlas van Mellvill van Carnbée en Versteeg. Daar kan men zien wat arceering vermag; door de meer forsche tinten komen de hoofdrichtingen der bergketens en de alleenstaande vulkanen zeer duidelijk uit, en tevens ziet men daarnaast de dalen met volkomene helderheid, bijv. het groote lengte-dal der Batang Gadis (bovenloop) en der B. Ankola. De gedeelten die men niet kende zijn op deze kaart wit gelaten, bijv. de Batak-landen ten N. en ten O. van het Toba-meer; dat is mede een groote deugd in eene kaart.

Overigens dient men, bij zulke vergelijkingen, rekening te houden met de technische uitvoering, die bij de goedkoopere steengravure, zooals bij de kaart van Dornseiffen, altijd minder fijn en nauwkeurig is.