graphische beeld eener landstreek niet te geven wanneer men zich op een uitsluitend morphologisch standpunt plaatst. Indien men de systematische en classificeerende methode der Duitschers vergelijkt met Reclus aanschouwelijke en duidelijke beschrijving dan voelt men den wensch bij zich opkomen dat het eens iemand mocht gelukken beide manieren te vereenigen, zóó dat, in een werk over physische geographie, de behandeling der stof zoowel physisch als geographisch zoude zijn. Nu de physische wetenschappen in de laatste jaren zoozeer zijn vooruitgegaan moet men wel op de daardoor gelegde grondslagen voortbouwen, maar wanneer men zich uitsluitend daartoe bepaalt verliest de geographie een gedeelte van het aantrekkelijke dat juist hare eigenaardigheid uitmaakt en zeker eene der oorzaken is geweest van de geestdrift waarmede zij in onzen tijd beoefend is geworden '). De groote opgang, dien Reclus werk gemaakt heeft, ligt, naar mijne overtuiging, niet alleen in de wetenschappelijke waarde, die zeker zeer groot is, maar ook, en vooral, in de aangrijpende schildering van het geheel der geographische verschijnselen, zooals hij ze noemt, „les phénomènes de la vie du globe'. Zulke boeken leest men, boeken als Penck's Morphologie slaat men na; dat werk ,,in gelehrtem Kathederstil gehalten" heeft — het is Supan die het zegt — iets abstracts „es fehlt (ihm) der lebendige Hauch der Natur". Nu, dat kan zeker van Reclus' La Terre niet gezegd worden.
Intusschen, vergelijkingen als deze sluiten geen verwijten in; ook de streng geologische en morphologische behandeling van gebergten en vlakten heeft hare voordeelen en zeker zal niemand zonder belangstelling de bladzijden lezen waarin Supan de vormveranderingen der aardoppervlakte beschrijft, die het gevolg zijn van denudatie en breuk. Zij verraden de meesterhand, door de eenvoudige, beknopte en toch zoo wetenschappelijke en logische uiteenzetting van een moeielijk onderwerp. Over den invloed van erosie en denudatie op de gedaante der aardoppervlakte is in 1888 een uitvoerig werk verschenen van De la Noë en de Margerie 2), waarin zij, vooral in aansluiting aan Philippson's onderzoekingen, tot in alle bijzonderheden uiteenzetten hoe de erosie op de vorming van het bodemrelief werkt; een werk dat men met werkelijke spanning leest, te meer omdat fransche schrijvers bij uitnemendheid de kunst verstaan om ook ingewikkelde onderwerpen eenvoudig en duidelijk voor te stellen. Die verdienste nu bezit Supan eveneens en zij wordt nog vergroot door
1) Vgl. hetgeen ik daarover schreef in jaarg. 1894, Dl. XI, p. 961 noot.
2) Les formes da terrain ; zie mijn vorig overzicht, p. 83.