geographisch oogpunt en dat hij ook Rohrbach s methode ter bepaling van den gemiddelden kustafstand bespreekt, waarover ik in mijn vorig overzicht (p. 71) reeds het een en ander heb medegedeeld. Ook Supan is van oordeel dat die methode wel eenige voordeelen heeft, want zij geeft ons „reale Werte" ter vergelijking, „die aber auch nur einseitige Verhaltnisse zum Ausdrucke bringen". Het is vergeefsche moeite het beeld, dat de kaart ons aanbiedt, in het keurslijf eener formule te willen persen, voegt hij er bij. Die opmerking is zeker ook van toepassing op de door mij vermelde indeeling der landen en zeeën volgens Precht (p. 70), waarover Supan in het geheel niet spreekt en die bijzonder kunstmatig en ingewikkeld is.
In de bovenbedoelde recensie van Penck's „Morphologie" komt Supan er tegen op dat hij in zijne „Grundztlge" de vlakten niet zou behandeld hebben, zooals door Penck was beweerd. Die tegenspraak is alleszins gerechtvaardigd, want zoowel de hoog- als de laagvlakten worden in de eerste uitgave van het werk uitvoerig besproken en ieder, die de daarop betrekkelijke hoofdstukken heeft gelezen, zal moeten erkennen dat het onderwerp zeer verdienstelijk wordt behandeld niet alleen, maar ook dat daarbij vele nieuwe en oorspronkelijke gezichtspunten worden ontwikkeld. Dat geldt vooral van de laaglanden.
In de nieuwe uitgave zijn de beide hoofdstukken tot één vereenigd en wordt tusschen hoog- en laagland geen principieel onderscheid meer gemaakt, hetgeen in verband staat met de genetische indeeling, door Supan op den voorgrond gesteld.
Het tafelland, bestaande uit vlakke, ongestoorde Jagen, die zich soms over groote oppervlakten horizontaal of met geringe helling uitstrekken, kan laag liggen ten opzichte van den tegenwoordigen stand van den zeespiegel, zooals bijv. de russische laagvlakte, of hoog, zooals de woestijnplateau's in vele gedeelten der aarde. Land-inzinkingen, die geheel ot gedeeltelijk opgevuld zijn met sedimenten, aangevoerd door het water of den wind, hebben zeer verschillende niveau's bij eene gelijksoortige*wording, enz. Supan komt tot de volgende indeeling: I. Ursprtlngliche Ebenen oder Schichtungstafellander (Hoch- und Tiefflachen). II. Aufgesetzte Ebenen: 1. Uebergusztafeln. 2. Locker geschichtete Flachen. a) Landsenken (Hoch- und Tiefland). «) Landsenken im Schollenlande, $) Landsenken im Faltenlande. b) Peripherische Tiefldnder. a) Buchtenlander. (?) Angefügte Ebenen.
De meeste dier namen wijzen duidelijk genoeg aan wat er bedoeld