later eens een meer uitvoerig werk ter hand nemen en dan schijnt vooral het boven reeds genoemde hoofdstuk in Penck's Morphologie bijzonder geschikt tot uitbreiding van het geleerde. Daarin bewonderen wij opnieuw den geweldigen arbeid die door Penck is verricht. Men moge nog zoo vele bezwaren hebben tegen zijne soms te groote zucht tot klassificeeren en systematiseeren, men moge, zooals Supan gedaan heeft '), met zekere ironie spreken over de menschen in Duitschland die de waarde van eenig wetenschappelijk werk beoordeelen naar het aantal citaten en voor wie Penck's Morphologie dan ook „jedenfalls .eine ideale Leistung" moet zijn, maar men zal toch niet kunnen nalaten eerbied te gevoelen voor de groote werkkracht en de buitengewone belezenheid van den man die dat werk schreef.

Dat zelfs daarin, zooals Supan aantoont, nog tekortkomingen zijn in de opgaven der litteratuur en in de beoordeeling der verdiensten van sommige schrijvers bewijst ten duidelijkste hoe onoverkomelijk in onzen tijd de moeielijkheid is van het volledig beheerschen der stof. Het streven daarnaar is een ware Sisyphus-arbeid.

Supan begint, bij zijne beschrijving der voornaamste types van kustvormen, met er op te wijzen dat laatstgenoemde in de eerste plaats afhangen van de orographische gesteldheid van het achter gelegen land — iets wat bij kustbeschrijvingen wel eens over het hoofd wordt gezien — en dat eerst in de tweede plaats die factoren in aanmerking komen, welke het gevolg zijn van wat men den strijd tusschen zee en land zou kunnen noemen.

De indeeling der kustvormen komt bij Supan in hoofdzaak overeen met die welke Von Richthofen in zijn „Ftlhrer" geeft, hoewel hij soms andere namen gebruikt en ook vele der kusttypes van Von Richthofen niet noemt.

In een leerboek is die soberheid zeker te prijzen, te meer daar eene algemeen geldende klassificatie der kusten naar de gesteldheid en de verticale doorsnede eigenlijk nog niet bestaat; ieder richt die in naar eigen goedvinden en Penck geeft, in zijne Morphologie, nog weer eene andere indeeling, terwijl hij ook verscheidene nieuwe benamingen invoert. Liever dan bij al die indeelingen, met hunne voor- en nadeelen, langer stil te staan wil ik er op wijzen dat Supan ook het een en ander zegt over de beteekenis van kusten en havens (volgens Krümmel) uit een

1) In zijne uitvoerige en overigens waardeerende bespreking van Penck's Morphologie, PML. 1895, n°. 866.