zijn en in vaste banen geleid worden. Hoè dat laatste geschiedt, wij hebben het boven reeds gezien, is de zorg van den waterstaats-ingenieur en, tot onze geruststelling zij het gezegd, hèm behoeven wij het werk niet uit de hand te nemen.
Nemen wij nu eens een ander hoofdstuk van Supan's Grundztlge: bijv. de kusten, waarover, evenals bij de rivieren, op twee plaatsen wordt gesproken, nl. onder de afdeeling dynamische geologie (Dynamik des Landes) en bij de eigenlijke morphologie. De kust is in de eerste plaats de grens tusschen land en zee en heeft als zoodanig een hoog geographisch belang: van hare gesteldheid hangt het af of een land meer of minder toegankelijk is voor het wereldverkeer. Maar zij staat ook onder den invloed van het land, waarvan zij deel uitmaakt, en van de zee, die haar bespoelt, en uit dat oogpunt beschouwd wordt zij een onderwerp van studie voor den geoloog en den hydrograaf en levert zij, in de tallooze verscheidenheden waaronder land en zee met elkander in aanraking komen, een schouwspel van eindelooze wisseling en verandering.
In verband met de onderzoekingen der laatste jaren en met de talrijke geschriften over kusten en de werkingen waaraan zij blootstaan, is het gedeelte in Supan's werk dat betrekking heeft op „den arbeid der zee", nl. de kustenveranderingen (p. 182 der eerste uitgave) belangrijk omgewerkt en uitgebreid (p. 415 der tweede uitg.). Supan begint met te zeggen wat men onder het begrip „kust'' te verstaan heeft, nl. de grens tusschen land en zee, die evenwel niet dan hoogst zelden gevormd wordt door eene enkele, onveranderlijke lijn (bij loodrecht in zee afstortende rotswanden), maar gewoonlijk bestaat uit eene meer of minder breede strook., welke voortdurend is blootgesteld aan de werking der zee en waarover de eigenlijke oeverlijn zich, met de wisselende standen van den zeespiegel, aanhoudend verplaatst. Strikt genomen kan men zeggen dat die kuststrook zich nog iets verder landwaarts uitstrekt dan tot den hoogsten stand der zee, want de branding werpt gruis en steenbrokken verder dan tot daar waar zij zelve komt.
Wat het karakter der kust betreft wijst Supan er zeer terecht op dat de onderscheiding tusschen vlakke en steile kusten eigenlijk niet voldoende is, want, hoewel de laagvlakten gewoonlijk in vlakke kusten eindigen en de berglanden steil in zee afloopen, er zijn toch vele uitzonderingen op dien regel.
Dat is dan ook zeker eene der oorzaken geweest van de studie, welke in de laatste jaren van de kustgesteldheid gemaakt is, en van de pogingen