de gedaante van de riviermonding bepaalt en de vorming van delta's is dan ook niet onder een bepaalden regel te brengen.
In het hoofdstuk over de morphologie van het land behandelt Prof. Supan de rivieren nogmaals, maar nu uit een ander oogpunt. Vooreerst bespreekt hij Von Tillo's hoofdwaterscheiding der aarde, waarover ik vroeger reeds het een en ander heb gezegd1), daarna de splitsing (bifurcatie) van rivieren en de verbinding of vermenging, den bouw der rivierstelsels en de veranderingen der rivieren. Wat den bouw betreft wijst hij op de onmogelijkheid om, zooals Wisotski beproefd heeft, een beginsel vast te stellen ter onderscheiding van hoofd- en zij-rivier, eene zaak die een zeker theoretisch belang mag hebben, maar overigens niet veel te- beduiden heeft. Prof. Supan is van meening dat het eenvoudigste en zekerste middel om vast te stellen welke de hoofdbron eener rivier is, hierin bestaat dat men diegene neemt welke het verst van den mond afligt, wanneer men den rechten afstand over de • aardoppervlakte (de kaart) neemt. In dien zin zou Baumann de ontdekker der eigenlijke bronrivier van den Nijl zijn, nl. van de Kagera, die ontstaat op het gebergte ten N. van het Nyassa-meer en in het Victoria-meer uitloopt.
Aangezien de namen der rivieren en zijrivieren nu eenmaal bestaan en men ze niet meer zou kunnen veranderen, zelfs al zou men het over het beginsel eens zijn en het altijd juist kunnen toepassen, heeft dit onderwerp verder geen praktisch belang. Ook aan de zoogenaamde ,,wet van Von Baer" wijdt Supan nog eenige woorden, alsmede aan de veranderingen welke vele rivieren in den loop der tijden hebben ondergaan. Men kan daarvan zeggen dat de geograaf bij de oplossing dier kwesties minder belang heeft dan de physicus of de historicus. Het is er mede als met de vraag of het klimaat in de historische of de geologische.tijden veranderlijk is: zeer interessant, maar niet bepaald geographisch. Evenals wij, als geografen, in de eerste plaats noodig hebben te weten: hoe is het klimaat van een land, wat is de temperatuur, hoeveel regen valt er en in welk jaargetijde?, evenzoo vragen wij bij eene rivier naar haar oorsprong, haar loop, hare watermassa in de verschillende jaargetijden, hare breedte en diepte, hare bevaarbaarheid en dergelijke matter of fact onderwerpen. Daardoor moet het ons duidelijk worden waarom er steden aan liggen, waarom er kanalen langs gegraven zijn, welke de groote wegen voor het volkerenverkeer zijn, wat men te verwachten heeft van een land welks rivieren nog niet door de hand des menschen beteugeld
1) Afl. 1, p. 41.
26