zich daarbij voor: i°. Zal de geograaf, die al zooveel te doen heeft, nu ook nog waterbouwkunde moeten gaan bestudeeren? 2°. Zou het ook niet de moeite waard zijn geweest althans een enkel woord te zeggen over de hydrotechniek in andere landen? Het komt ons toch voor dat Nederland op dat gebied wel genoemd mag worden, Nederland dat de lang niet gemakkelijke taak op zich heeft genomen om den benedenloop van den Rijn te normaliseeren in verband met de steeds toenemende eischen der scheepvaart, mede ten behoeve en tot voordeel van zijne duitsche naburen. Het is opmerkelijk zoo weinig als Supan in het algemeen over ons land zegt '). Hij verwijst alleen naar een paar, overigens zeer verdienstelijke, opstellen van den heer J. Kuyper in duitsche tijdschriften en naar Dr. Blink's, mede in het duitsch gepubliceerde, beschrijving van den Rijn in Nederland. Maar, zooals ik reeds een paar malen gezegd heb, Lorié's naam komt in het geheele werk niet voor. En wat nu de hydrotechniek betreft, behalve dat de rivieren in ons land en de daaraan verrichte werkzaamheden volstrekt niet besproken worden , komt er in het werk ook nagenoeg niets voor over onze toch zoo belangrijke polders; alleen op p. 424 vindt men het woord genoemd, zonder meer. Prof. Supan had in Penck's beschrijving van ons land, in KirchhofFs Landerkunde, daaromtrent nog wel wat kunnen vinden. Penck kent althans eenige nederlandsche werken daarover, waarnaar hij verwijst, o. a. van Tuthein Nolthenius, Van Diesen en Beekman. Ook in Reclus' werk: La Terre, I, p. 687 vlg. komt heel wat voor over polders en droogmakerijen in ons land, hetgeen voor het minst wel bewijst dat ook vreemdelingen zich daarvan op de hoogte kunnen stellen, wanneer zij dat ernstig willen. Zelfs de plannen tot droogmaking der Zuiderzee (het werk verscheen in 1876) worden door Reclus besproken.

Ook in andere landen zijn op het gebied van hydrotechniek, meer in bijzonder van de stroomregeling der rivieren, belangrijke onderzoekingen en proefnemingen gedaan, met name in Frankrijk, zooals boven

I) En zulk eene zonderlinge fout als hij op p. 585 maakt. Amsterdam wordt daar, met Londen en Hamburg, genoemd onder de beroemde voorbeelden van eene aestuarium-haven, nl. van eene haven, bestaande uit een breeden, trechtervormigen riviermond, die door ebbe en vloed steeds open wordt gehouden! Zou hier wellicht ook Rotterdam bedoeld zijn? en zou men, zelfs in dat geval, niet moeten betwijfelen of de schrijver zich de zaak wel juist voorstelt? Of kan er ten slotte aan eene drukfout gedacht worden, welke de schrijver bij de correctie over het hoofd heeft gezien, en zou er niet moeten staan Antwerpen, in plaats van Amsterdam? Dat laatste komt mij als het meest waarschijnlijke voor.