wicht1) van gelijkvormige riviersedimenten (Fluszgeschiebe) neemt toe in reden van de zesde macht der snelheid, die de rivier bezit. Wordt deze dubbel zoo groot dan zal het gewicht der stukken, welke de rivier kan verplaatsen, vier en zestigmaal zoo groot zijn. Dat is geheel in overeenstemming met Sonklar's voorstelling 2), terwijl Philippson daarvan gewag maakt niet in betrekking tot de verplaatsing der vaste stoffen, maar daar waar hij spreekt over de verhouding tusschen de snelheid en de stootkracht van het water, welke laatste door hem, zooals wij reeds gezien hebben, niet uitsluitend in verband wordt gebracht met het transport, maar ook met de erosie en de vorming van het lengte-profiel der rivierbedding. Slechts een gedeelte van den door het stroomende water verrichten arbeid wordt verbruikt voor het transport van vaste stoffen; het overige is noodig om het stroomen van het water mogelijk te maken. Maar ook daarbij stuiten wij op het bezwaar dat de verhouding dier beide gedeelten nog niet bekend is, omdat men nog niet nauwkeurig weet hoe groot de wrijvingstegenstand is dien het stroomende water ondervindt; want alleen de kracht, welke niet gebruikt wordt om dien te overwinnen, kan voor het vervoer der vaste stoffen dienen 3). Ook de verhouding tusschen de erosie op den bodem en die op de wanden der rivierbedding is nog niet bekend. Kortom, wij staan hier nog voor allerlei moeielijkheden, voor een hoogst ingewikkeld vraagstuk, dat ingrijpt op het gebied van verschillende wetenschappen: geologie, zuiver theoretische wiskunde (hydrodynamica, de leer van de beweging der vloeistoffen) en waterbouwkunde (stroomregeling, normaliseering van rivieren). Het behoeft wel niet gezegd te worden dat elke dier wetenschappen zeer speciale kundigheden bij hare beoefenaars vereischt, en dat de geograaf niet verder kan gaan dan tot de kennisneming van die feiten, welke als genoegzaam vaststaande zijn te beschouwen en moeten dienen om hem een algemeen inzicht in de hoofdzaken te geven 4). Maar juist daaruit spruit het be-

1) Men ziet dat Penck plotseling het woord „gewicht" in plaats stelt voor .grootte , hetgeen strikt genomen , alleen geoorloofd is voor het geval alle riviersedimenten als gelijkslachtig zijn te beschouwen.

2) Orographie, p. 240. Sonklar spreekt echter niet over het gewicht, maar over den kubieken inhoud.

3) Penck, 1. c. I, p. 273.

4) Uit dat oogpunt beschouwd blijft Richthofen's Führer altijd zulk een leerzaam boek bij geographische studiën. Richthofen beperkt zijne stof, behandelt ze concreet, preciseert en verzuimt toch niet te wijzen op die punten, welke nog onderzoek veieischen. Vgl., voor dit onderwerp, p. 133 vlg. en Pet. Mitt. 1896, p. 129 vlg.