op eiken graad noordelijker de bloeitijd ongeveer drie dagen later valt. Op dergelijke wijze bepaalde hij den invloed der geographische lengte op 0,4 dag verlating van den bloeitijd voor eiken graad meer oostelijk. Of en in hoeverre door Fritsch de ongelijke lengte der lengtegraden in rekening is gebracht, blijkt niet; toch moet met dit verschil rekening worden gehouden, immers onder 540 N. Br. b. v. bedraagt de lengte van een' lengtegraad 65,6, onder 47° N.Br. bedraagt zij 76 K. M. Ihne is, mijns inziens terecht, van meening, dat Lritsch verkeerd heeft gedaan met bij de bepaling van den invloed van geographische breedte en lengte het hoogteverschil door berekening te elimineeren; hij is van meening, dat men, — zal de vraag naar den invloed der geographische breedte worden beantwoord, — alleen zulke plaatsen mag kiezen, die bijna gelijke hoogte en gelijke lengte hebben, en — wanneer men naar den invloed der geographische 'lengte vraagt — stations moet kiezen met gelijke hoogte en breedte. Hoe meer men zich aan feitelijke, niet berekende toestanden houdt, des te kleiner zullen de fouten zijn, die men begaat.
Ihne verkreeg uit de naar zijn systeem met elkander vergeleken dertien houtplanten, die in de halflente en in den voorzomer in MiddelEuropa bloeien, de volgende resultaten:
a. In het westen valt de bloeitijd eerder dan in het oosten. Dit resultaat is in overeenstemming met de algemeene verdeeling van de warmte en den loop der isothermen in Europa. Eene uitzondering maakt de Noordzeekust en eene smalle strook daarlangs. Deze zijn dan ook weggelaten bij de berekening van het bedrag van het oostwaarts achteraan komen van den bloeitijd.
b. Voor eene toeneming van de geographische lengte tot een bedrag van iii K. M. valt de bloeitijd der in Middel-Europa in de halflente en den voorzomer bloeiende houtplanten gemiddeld 0,9 dag later.
c. Voor de vroeger in het jaar bloeiende planten is het bedrag van het achteraan komen van den bloeitijd voor elke 111K. M. lengtetoeneming grooter dan voor de later bloeiende planten.
Voor stations op verschillende breedten, b. v. voor die op 540 N. Br. en voor die op 48° N. Br. zijn de verschillen in bloeitijd bij gelijke afstanden op overeenkomstige lengte dezelfde; Ihne betwijfelt het, of dat bij grootere verschillen in geographische breedte zoo blijft; nader onderzoek zal dit moeten leeren.