dient zorg te dragen (b. v. voor den bloeitijd), stations te vergelijken, die b. v. ongelijke geographische breedte hebben, maar voor 't overige in zooveel mogelijk gelijke omstandigheden verkeeren. Komt het voor, dat twee stations geheel van alle andere onderling afwijkende verhoudingen der uitkomsten geven, dan kan dat zijne oorzaak hebben in den bodem, de plaatsing ten opzichte van de bestraling door de Zon, het ongelijk blootstaan aan den wind of andere locale omstandigheden. Voor het maken van algemeene gevolgtrekkingen komen dergelijke gegevens natuurlijk niet in aanmerking. Vooral in bergstreken kunnen dergelijke omstandigheden storend werken. Dan heeft men nog individueele verschillen: vroeg- en laatbloeiende exemplaren. Men lette op al deze zaken en kieze zooveel mogelijk vrijstaande exemplaren op eene normale, niet bijzonder voordeelige of nadeelige plaats en neme als object van waarneming geen abnormaal vroeg- of laatbloeiend exemplaar. Plantensoorten, die op een station van waarneming slechts in enkele exemplaren voorkomen, worden niet waargenomen. Deze regels worden dan ook in het Giessensche voorschrift gesteld ').

Van eene absolute nauwkeurigheid als bij mathematische of physische onderzoekingen kan bij deze waarnemingen natuurlijk geen sprake zijn.

Karl Fritsch heeft reeds getracht 2) den invloed van de hoogte boven den zeespiegel en dien van de geographische ligging na te gaan. Otn den invloed van de hoogte te bepalen, vergeleek hij de gemiddelde bloeitijden van de Oostenrijksch-Hongaarsche stations, die overeenkomstige of bijna overeenkomstige geographische breedte en lengte bezaten en bevond, dat voor 100 toisen = 200 M. hoogte de bloeitijd ongeveer 6 dagen later valt. Evenwel kan dit resultaat geen aanspraak maken op betrekkelijk groote nauwkeurigheid, omdat hij voor alle op een station waargenomen soorten te zamen het gemiddelde berekende. Vroeg in 't jaar en later bloeiende plantensoorten vertoonen in dit opzicht verschillen , die men niet mag veronachtzamen, en, wilde hij niet elke soort afzonderlijk beschouwen, dan had hij de soorten moeten samenvatten tot groepen, waarvan de bloeitijden ongeveer samenvallen. — Om den invloed van de geographische breedte te bepalen, vergeleek Fritsch stations, die ongeveer onder denzelfden meridiaan liggen en elimineerde hij het hoogteverschil naar zijn bovenvermeld resultaat. Fritsch bevond, dat

1) Men vergel. hierachter, p. 339.

2) Sitzungsberichte der Kais. Akad. d. Wiesensch. Bd. 53, 1866.