thode niet vereenigen. Over 't geheel vond H. Hoffmann meer aan hangers dan Von Oettingen. Toch laten ook diens temperatuursommen hen, die ze narekenen aan de hand van beschikbare serieën van waarnemingen, soms in de steek, zooals het geval was bij Schaffers berekening van waarnemingen in Pruntrut in Zwitserland '). Waar zulke verschillen zich voordoen, als uit de beneden medegedeelde cijfers blijkt, is öf de hypothese onhoudbaar, öf de gegevens, waarvan Schaffer zich bij het onderzoek naar de houdbaarheid van Hoffmann's sommen der insolatie-maxima bediende, zijn het resultaat van buitengewoon onvoldoende waarnemingen. Daar nu het begin der bloeiperiode bij AcerPseudo-Platanus zoowel als bij Ulmus carnpestris vrij gemakkelijk valt waar te nemen, kan de schuld moeilijk op rekening van den waarnemer worden geschoven, te meer niet, omdat de beneden medegedeelde cijfers wel de uitersten zijn, maar tusschen 1869 en 1876 slechts weinig meer of minder met elkaar ongeveer overeenstemmende temperatuursommen worden vermeld. (Ze zijn voor Acer van 1869 af successievelijk: 1801, I345> r494j i 1579> 1026, 947 en 863; voor Ulmus: 1401, 1471, 1797, 10B4, —, 853, 508, —). Het geval, dat H. Hoffmann, ter bevestiging van de hypothese de temperatuursommen mededeelt2), doet de cijfers, door Schaffer verkregen, niet te niet.
De leer van de temperatuursommen maakt zich schuldig aan vele fouten en zelfs staat zij op een niet geheel vertrouwbaren basis. Bij Sachs, H11 go de Vries, Drude e. a. is veel te vinden, waaruit dit blijkt. Hier kan niet alles dienaangaande worden opgegeven; slechts enkele
1) Schaffer, Ueber die Abhangigkeit der Blüthenentwickelung der Pflanzen von der Temperatur, 1878. — Drude deelt in Geogr. Jahrb. dl. 8, p. 230, hieruit de cijfers mede voor het begin van den bloei van Acer Pseudo-Platanus en Ulmus carnpestris, en daaruit blijkt eene zeer sterk uiteenloopende temperatuursom voor verschillende jaren. Bij Acer Pseudo-Platanus variëeren ze tusschen 1801 en 863°, bij Ulmus tusschen 1 797 en 508° 1
2) II. Hoffmann, Ueber den praktischen Werth phanologischer Beobachtungen (Allgemeine Forst- und JagdZeitung, April-Heft 1889). — In 't begin van Oct. 1888 bloeiden in den Botan. tuin te Giessen Plumbago europaea en Crocus sativus nog niet, hoewel de gemiddelde bloeitijd voor hen reeds gekomen was. Zij kwamen dat jaar dan ook niet tot bloei, en waarom niet? Omdat de temperatuursom te gering was. De gemidd. bloeitijd voor Plumbago is te Giessen 5 October; gemiddeld bedraagt de temperatuursom (som der dagel. maxima boven 0°), afgelezen op een aan de zon blootgestelden thermometer, van 1 Jan. tot 5 Oct. 5429° R.; op 5 Oct. 1888 was het cijfer nog slechts 4887° R., dus 542° te weinig, en zelfs op 31 October ^s er nog 160° R. te kort.