nen plant uit de temperatuur der omgeving af te_ leiden, waarom ook deze geleerde zegt, dat hij van de talrijke phaenologische waarnemingen en de daarop gebaseerde theorieën (Boussingault, Quetelet, A. de Candolle, Linsser) geen gebruik kan maken, dan kan er, dunkt mij, van het geloof aan de temperatuursommen, in den zin der phaenologen, hetzij men daarbij dan wil uitgaan van gemiddelde of van maximum-temperaturen, niet veel overblijven.

In de tweede plaats: welk antwoord gaven de phaenologen op vraag 2, bovengesteld? Op welken datum of bij welke temperatuur moeten nu de phaenologische waarnemingen, ter berekening van de temperatuursommen , beginnen ? Mag men voor alle planten, althans in de gematigde gewesten, één gemeenschappelijk tijdpunt aannemen, van waar af men begint te rekenen, of moet voor elke plantensoort een afzonderlijk uitgangspunt, door de Duitsche phaenologen „Schwelle ') genoemd, worden vastgesteld?

Beide methoden hebben hunne voorvechters gehad. H. Hoffmann nam als algemeen uitgangspunt aan i Januari van elk jaar, daarbij weglatende alle temperaturen beneden o°. Daar hij met de maximum-tem peraturen rekening houdt, zou men even goed kunnen zeggen, dat hij begint met den eersten dag van het burgerlijk jaar, waarop de eerste positieve maximum-temperatuur valt. Onder hen, die als A. de Candolle, voor elke plantensoort een afzonderlijk nulpunt, waar de ontwikkeling van het leven begint, meenen te moeten aannemen, onderscheidt zich Von Oettingen 2) door eene vernuftige wijze van berekening der nulpunten. Zijn voorschrift luidt: men berekene voor alle warmtegraden, die als nulpunten a priori mogelijk schijnen, de temperatuursommen en zoeke voor elke afzonderlijke som naar de regels der waarschijnlijkheids-rekening de waarschijnlijke fout; alsdan mag die warmtegraad als de begintemperatuur (nulpunt) worden beschouwd, waarvoor de fout relatief het kleinst is." H. Hoffmann kon echter naar deze wijze van berekening voor verscheiden soorten geen nulpunt vinden, dat eenigermate waarschijnlijk kon heeten; ook verkreeg hij bij berekening voor verschillende phasen van dezelfde soort niet altijd denzelfden warmtegraad als nulpunt. Ook Staub kon zich met Von Oettingen's me-

1) .Schwelle", drempel, heb ik door .nulpunt" weergegeven.

2) Von Oettingen, Phanologie der Dorpater Lignosen, ein Beitrag zur Kritik phanologischer Beobachtungs- und Bereehnungsmethoden, 1879.