palm in sommige deelen van Zuid Europa) niet kunnen bereiken, öf ze zullen abnormaliteiten gaan vertoonen (als vele planten in de poolstreken en in het hooggebergte), waarbij b. v. sommige deelen der plant achterlijk blijven, andere misschien zich sterker ontwikkelen, welke abnormaliteiten erfelijk worden.

Het bovenstaande verondersteld, moeten nu, met Gtlnther, twee hoofdvragen worden gesteld:

1. door welk stelsel van waarneming en berekening kan de gezamenlijke hoeveelheid warmte, door de planten opgenomen, op de meest juiste wijze worden aangegeven ?

2. van welk punt moet — naar tijd of naar temperatuur, — de berekening uitgaan?

Wat de eerste vraag betreft, kende men langen tijd, met Boussinga uit '), aan de gemiddelde temperaturen den overwegenden invloed toe. Men ging daarom van een te bepalen dag af tot aan eene zekere phase de gemiddelde temperaturen der verloopen dagen optellen. Ook b. v. A. de C and olie 2) sloot zich in hoofdzaak daarbij aan, hoewel hij van meening was, dat deze methode tot slechts een voorloopig resultaat kon leiden. Door De Candolle nam de rekenende phaenologie in hoofdzaak den vorm aan, dien zij tot op Hermann Hoffmann behield. Ook Fritsch verklaarde de methode van Boussingault voor de beste, hoewel hij een' tijdlang als verdediger optrad van eene methode, waarbij de temperaturen op den vochtigen thermometer van een' psychrometer werden afgelezen, om ook het element van de vochtigheid in rekening te brengen. Het behoeft geen betoog, dat op deze wijze een stellig zeer belangrijke factor op evenwel onvolledige en verkeerde wijze bij de berekening wordt betrokken. Immers ook de vochtigheid van den bodem zou in aanmerking moeten worden genomen, en het gaat toch zeker niet aan de vochtigheidstoestanden als 't ware tot temperaturen te herleiden. Fritsch liet deze wijziging in de methode dan ook weer varen.

De Candolle drukt den regel, die, volgens hem, de phasen in het

1) Boussingault, Examen compavatif des circonstances météorologiques, sous lesquelles végètent certaines plantes alimentaires (Ann. de chimie et de physique, Bd. 63, p. 337 vlg. — Boussingault, Economie rurale considérée dans ses rapports avec la chimie, la physique et la météorologie, 1844.

2) O. a. A. de Candolle, Sur la méthode des sommes de température, appliquée aux phénomènes de végétation (Arch. des sciences phys. et natur., 1875 , p. 257 vlg.).