Van grooten invloed op phaenologisch gebied is verder geweest de Oostenrijksche meteoroloog Karl Fritsch, die reeds sedert 1834 waarnemingen omtrent de verschijnsels in het plantenleven verrichtte, doch in 1853 zich in zijne „Instruction für Vegetationsbeobachtungen" hoofdzakelijk naar Quetelet's „Instructions" richtte. Hoewel de voorschriften van Fritsch eene eerbiedwaardige rij van waarnemingen in het leven riepen, kan niet worden ontkend, dat zij te veel eischend waren, zoodat meestal de lijsten zeer onvolledig ingevuld werden ingezonden. Fritsch bepaalde zich niet tot het verzamelen van de gegevens, maar publiceerde ook berekeningen omtrent den invloed van de hoogte des bodems en de geographische ligging op den plantengroei, omtrent de hoeveelheid warmte, die eene plant noodig zoude hebben om tot eene zekere phase van ontwikkeling te komen; hij maakte vergelijkingen omtrent de verschijnsels in het plantenleven in Weenen en in andere Oostenrijksche stations van waarneming enz. Eindelijk schreef hij ook de reeds boven vermelde „Vergleichung der Blüthezeit der Pflanzen von Nord-Amerika und Europa. — Voor Hongarije werden de phaenologische waarnemingen gerangschikt, besproken en vergeleken door M. Staub, die eene kaart van Hongarije ') publiceerde, waarop de bloeitijd van 17 in Mei bloeiende houtplanten in vergelijking met den bloeitijd te ArvaVaralja (waar de plantengroei in Hongarije het laatst ontwaakt) zijn voorgesteld.
Met de voorschriften van Quetelet, met zijn onvermoeid streven en met zijne wetenschappelijke opvatting van de taak der phaenologie, had deze zich eene plaats veroverd en het recht verkregen de uitkomsten van hare waarnemingen theoretisch te ontleden en te verklaren en, zoo mogelijk, practisch toe te passen. Evenwel: de phaenologie is een gebied met voetangels en klemmen! Op de uitwendig zichtbare verschijnselen toch in het leven der planten werkt niet één factor, maar ze zijn het resultaat van vele factoren. Sendtner 2) bespreekt ze: de rechtstreeksche warmte der zonnestralen, de warmte der lucht in de schaduw, de warmte van den bodem, het licht, de vochtigheid van lucht en bodem,
1) M. Staub, Phaenologische Karte von Ungarn, in Petermanns Mittheilungen, 1882.
2) Sendtner, Bemerkungen iiber die Methode, die periodischen Erscheinungen an deu Pflanzen zu beobachten (Gelehrte Anzeigen der K. Akademie der Wissensch. in Munchen, 1815, N°. 44—52).