Het eiland is overigens geheel met hout bedekt even als de meeste kleineie eilanden, waar men echter ook wel aanplant van klapperboomen vindt.

De handel, voornamelijk met Singkel, Baros, Soesoe, Tamp at loean en Penang, is nog gering en schijnt zich, wat uitvoer betreft, hoofdzakelijk te bepalen tot karbouwen, huiden, klappers en boschproducten. Wellicht ook karet, want schildpadden worden op sommige plaatsen veel aangetroffen.

De invoer schijnt zich te bepalen tot kleeren, manufacturen, aardewerk, ijzerwerk en tabak. Op meerdere plaatsen wordt als betaalmiddel nog uitsluitend gebruik gemaakt van kopergeld, ten minste voor zoover de handel niet door ruiling plaats heeft.

Vervolgens worden beschreven de verschillende kapen, baaien, kleine eilanden, riffen en verdere bijzonderheden, welke van belang zijn voor de scheepvaart.

Op dezelfde wijze worden in n°. 3 de Balabalagan- of Kleine Paternoster-eilanden beschreven, naar de waarnemingen gedaan aan boord van Hr. Ms. Opnemingsvaartuig «Banda", achtereenvolgens onder bevel van de luitenants ter zee der lsto klasse L. A. T. J. F. van Oten en G. P. van Hecking Colenbrander. Wij nemen daarvan het volgende over:

Onder dezen naam verstaat men de groep eilandjes en riffen in Straat Makasser, die vrij wel in den vierhoek liggen, aan de N.- en Z.-zijde begrensd dooide 'parallellen van 2° 0' en 2° 44' Z. Br, aan de W.-zijde door den meridiaan van 117° O. L en aan de O.-zijde door de 100 vm.'s-lijn, zijnde de grens der groote bank van Sorneo, welke met diepten van 17 lot 50 vm. in Straat Malcasser uitsteekt.

Hoewel de eilanden onbewoond zijn, worden zij toch veelvuldig bezocht door visschers, zoowel van den Borneo- als van den CWe&es-wal; soms blijven deze lieden daar een paar maanden achtereen, zich van het eene eiland naar het andere verplaatsende, terwijl de bij groote hoeveelheden gevangen visch gedroogd en later ter markt gebracht wordt. Ook verzamelen zij eieren van vogels en schildpadden, haaienvellen, tripang, schelpen, enz.

De eilanden zelve leveren niets op; zij zijn alle van dezelfde formatie, bestaande uit een koraalbodem, waarop langzamerhand door den golfslag een laag zand ontstaat. Af en toe stranden daarop enkele half-vergane boomstammen en nipastronken, terwijl zwermen van meeuwen en andere vogels het hunne bijdragen tot de vorming van een laag humus, waarop later eenige grassoorten en krnipplanten en na geruimon tijd enkele struikjes en eindelijk ook boomen groeien, voornamelijk pandan-, tjemara- en ficus soorten. Sommige hiervan zijn thans reeds 170 voet en meer hoog, zoodat dan ook de grootste eilanden, bij eenigszins helder zicht en met het oog 4,5 m. boven water, reeds op 16 zeemijlen te zien zijn, van top wel op ruim 20 zeemijlen.

Hieronder volgen eenige bijzonderheden; de bij de mededeelingen zelve gevoegde schetskaart kan dienen tot het gemakkelijk volgen der beschrijving.

Zooals boven gezegd is wordt de O.-grens gevormd door de 100 vm.'s-lijn, die van 2° 0' Z. Br. en 117° 19' O. L. beginnende, eerst om de Z. Z. W., vervolgens om de Z. O. en O. Z. O. loopt, rondbuigend tot N. O., om daarna op ongeveer 2° 11'Z. Br. en 117° 35'O. L. met een scherpen hoek om de Z.O. van richting te