NIEUWE UITGAVEN.
Koloniale kroniek. Koloniale literatuur, door J. K. W. Quarles van Ufford. De Economist, Mei 1896.
De schrijver bespreekt ditmaal Fokkens' Landrente-onderzoek; de «Commissie" en de "Maatschappij tot bevordering van het natuurkundig onderzoek in de Nederlandsche koloniën" en den onderzoekingstocht naar Midden-Borneo; „Dwars door Sumatra"; 's Lands Plantentuin te Buitenzorg en wijdt ook eenige woorden aan de nagedachtenis van generaal Gey van Pittius en de heeren Rosskopf en Holle.
Aan Prof. Ilubrecht's Gids-artikel ontleent hij de gegevens ter beantwoording der vraag, hoe de Commissie en de Maatschappij voornoemd ontstaan zijn en met welk doel zij werden opgericht en dat geeft hem aanleiding tot het stellen der vragen: Zoude van samenwerking van Aardrijkskundig Genootschap en Kon. Instituut hier te lande met Bataviaasch Genootschap en Natuurkundige Vereeniging in Indie niet hetzelfde kunnen zijn verkregen wat Commissie en Maatschappij thans beoogen ? Zou van een comité, gekozen uit de besturen dier vier bestaande lichamen, niet hetzelfde kunnen zijn verkregen waarvoor nu twee nieuwe instellingen zijn in het leven geroepen? Zou daardoor niet meer zekerheid van samenwerking op wetenschappelijk gebied zijn verkregen? Meer zekerheid tevens dat de reeds bij die bestaande instellingen opgedane kennis en ondervinding aan elk
nienw onderzoek ten goede zou komen? Wordt nu niet, zoo meenen wij
met alle bescheidenheid te mogen vragen, aan de werkzaamheid van bestaande wetenschappelijke lichamen afbreuk gedaan, het versnipperen van wetenschappelijke en geldelijke krachten in de hand gewerkt, nu naast de bestaande instellingen weder twee nieuwe in het leven traden, welke ongeveer hetzelfde beoogen?
Natuurlijk zou men op al die vragen oogensnhijnl'ijk niet anders kunnen antwoorden dan met een volmondig: ja, ongetwijfeld. Maar wie dat meent kent de kaart van ons landje niet. Het malle van de zaak is immers dat de Commissie indertijd juist is opgericht om samenwerking te verkrijgen, een einde te maken aan versnippering van krachten en tegenwerking in het geheim voortaan onmogelijk te maken. Daar heeft Prof. Pekelharing dan ook altijd eerlijk en gemoedelijk voor geijverd (zie p. 387 bij den heer Quarles). Maar het ligt in onzen volksaard dat ieder zijn eigen weg wil bewandelen en men zoekt ten onzent, waar allen elkander kennen, liefst ieder zijn eigen doel te bereiken door persoonlijke relaties, in plaats van door eendrachtige samenwerking en openlijke, ruiterlijke bespreking. De Commissie zou geen fondsen bijeenbrengen. Neen, dat is. 00k 11'et geschied, maar naast de Commissie verrees eene Maatschappij, die wel fondsen bezat.