kan vooraf moeielijk uitgemaakt worden. Aan den eenen kant staat natuurlijk, dat de uitgave op de schaal 1:50000 financieel voordeeliger zal wezen en misschien voor het gebruik voldoende uitvoerig. Daartegenover staat weder, dat op de kaarten der dubbele schaal meer onderscheidingen zullen gemaakt kunnen worden, en dat het praktische nut der kaarten voor den landbouw juist daarin is gelegen zooveel mogelijk eigenaardigheden van den bodem te leeren kennen. Er is echter weinig tegen in te brengen voorloopig met het kaarteeren te beginnen en, wanneer een voldoende aantal manuscriptbladen ter tafel liggen, te beslissen omtrent de schaal der uitvoering. Reeds nu kan men evenwel vaststellen, dat geene sprake mag zijn van eene kleinere schaal dan 1 : 50000, bijv. 1 : 100 000. De in Denemarken opgedane ervaring doet die zonder aarzeling verwerpen.
Daarentegen is er zeer veel voor te zeggen later overzichtskaarten te vervaardigen op kleiner schaal (1:100000) en van eenvoudiger aard; hiervoor komen van zelf de provinciën in aanmerking. Zulks geschiedt ook in Pruisen, en deze kaarten zullen bij het onderwijs op de lagere en middelbare school van veel waarde zijn en een uitstekend hulpmiddel om de uitvoerige kaarten gemakkelijk ingang te doen vinden en hunne bestudeering voor te bereiden.
Ook wat de geheele wijze van kaarteeren, onderscheiden der grondsoorten , onderzoek op het laboratorium, enz. betreft, mag het als het aanbevelenswaardigste beschouwd worden het voorbeeld, dat Pruisen ons geeft, te volgen, daargelaten, dat min of meer belangrijke vereenvoudigingen of wijzigingen zeer goed denkbaar zijn. Het spreekwoord „al doende leert men" is ook hier van toepassing en het is niet mogelijk alle denkbare gevallen, die zich kunnen voordoen, vooraf te overzien.
Zeer verdient het aanbeveling te beginnen met eene voorloopige kaarteering door elk der geologen op 3 of 4 verschillende punten, bijv. in Brabant, Holland, Gelderland, Groningen, en op verschillende terreinen , als „keileem, zanddiluvium, duingebied". In betrekkelijk korten tijd, 2 of 3 jaar, komen dan alie grondsoorten onder aller oogen, zoodat latere wijzigingen waarschijnlijk niet noodig zullen zijn. Daarbij wordt dus de fout vermeden, die men in Pruisen heeft begaan (verg. blz. 229). Na afloop van dezen termijn volgt dan de eigenlijke kaarteering, waarbij de geologische onderscheidingen door matte (niet donkere) tinten, de agronomische door teekens worden aangegeven (verg. blz. 236).
Elk blad der kaart wordt vergezeld van eenen verklarenden tekst, waarin o. a. de uitkomsten der talrijke handboringen voorkomen, die