ondergrond moet dus doorlatend zijn, maar het grondwater mag niet de gelegenheid hebben drinkwater voor menschen of dieren te besmetten; hiertegen wordt nog menigmaal gezondigd.
IV. Beschouwingen over de Inrichting' der toekomstige agronomischgeologische kaart van Nederland.
Wenschen van den Geoloog. — Wenschen van den Agronoom. — Wenschen van Ingenieurs en Industrieelen. — De verdere Inrichting der Kaart.
Uit den aard der zaak zullen deze beschouwingen voor een groot gedeelte neerkomen op een uittreksel van de drie voorafgaande hoofdstukken, gewijzigd naar de eigenaardige behoeften van ons vaderland.
Reeds vroeger (jaargang 1891) is dit onderwerp in ons tijdschrift ter sprake gebracht, zoodat wij eenige der toen opgenoemde zaken dienen te herhalen.
In hoofdzaak zullen het de geoloog, de agronoom, de ingenieur en de industrieel zijn, die met de studie der afzonderlijke bladen op groote schaal hun voordeel zullen trachten te doen, er dient dus gelet te worden op hetgeen zij billijkerwijze kunnen verlangen daarop te zullen vinden , met inbegrip van den verklarenden tekst, die elk blad vergezelt.
Wenschen van den Geoloog.
In de eerste plaats zal de geoloog natuurlijk wenschen, dat de verschillende vormingen nauwkeurig ten opzichte van elkander begrensd zijn. Op de bestaande kaart van Staring kon dit niet geschieden wegens de geringe beschikbare geld- en andere hulpmiddelen en het geringe aantal jaren, waarin die kaart werd tot stand gebracht. Behalve de kennis der horizontale grenzen (aan de oppervlakte) wenscht hij ook gegevens te bezitten omtrent de vertikale, die alleen door insnijdingen en boringen zijn te verkrijgen. Zoo wil hij weten, wat de ondergrond is van het Diluvium, ten minste daar, waar dit eene geringe dikte heeft, dus aan onze zuidwestelijke en zuidoostelijke grenzen. Met het oog hierop mag de wensch naar een beperkt aantal boringen tot 20 M. diepte ten zeerste in overweging genomen worden.
Deze kunnen ook veel licht verspreiden omtrent den bouw van het Alluvium, dat in onze zeeprovinciën eene aanzienlijke dikte heeft. Vooral het „veen op grootere (dan 6 M.) diepte" dient verder vervolgd en on-