Zoo deelt wederom de heer Proost het volgende mede in de derde zitting der belgische commissie, van 14 November 1890.

In het proefveld van Westerloo werden aardappelen verbouwd in Kempensch zand, kalivrije mest gaf even goede uitkomsten als kalihoudende, hoewel de scheikundige ontleding in het laboratorium slechts sporen van kali aantoonde. Nu werd een monster zand ontleed met fluorwaterstofzuur en men vond betrekkelijk aanzienlijke hoeveelheden kali, waarschijnlijk*

in veldspaathkorrels.

Daarentegen werd op andere punten, ook in Kempensch zand, weder zeer weinig kali gevonden; hier moest dus het verlies aan deze stof, door de planten veroorzaakt, weder snel aangevuld worden door hulpbemesting.

Een tweede voorbeeld heeft betrekking op het voorkomen van voortreffelijke klavervelden in sommige gedeelten der Kempen, hoewel er nooit bemest was. Sedert lang had dit de verbazing gaande gemaakt dei agronomen, totdat eene analyse gemaakt werd van het (zoogenaamd) niet-assimileerbare gedeelte der fijnaarde, datgene, dat niet oplost in ammonium-citraat. Ook hier werd een vrij aanzienlijk kaligehalte in silicaten aangetoond.

Een derde voorbeeld betreft den Bolderberg bij Hasselt, welks zand tegelijkertijd oplosbare en niet oplosbare kali bevat, de eerste waarschijnlijk van verweerd glaukoniet afkomstig. Dergelijke verschillen vertoont

ook het Brusselsche zand.

Deze ondervindingen tasten dus de gangbare opvattingen aan en bewijzen , dat sommige planten geene oploslare meststoffen noodig hebben.

Een groot Aantal Bijzonderheden wenschelijk op de Kaart.

Bij het vorige sluiten zich van zelf eenige gevallen aan, die toonen, dat de kaart zooveel mogelijk bijzonderheden moet bevatten, al zijn zij ook voor den geoloog van weinig belang.

Zoo is de zwarte grond van Franquegnies aan de Dyle zeer arm aan kali; toch groeien eenige kaliplanten er kostelijk op. De verklaring daarvan is, dat de rivier en de in haar uitmondende beken op eenige plaatsen zeer glaukoniethoudend groenzand afzetten. In verband daarmede ontbreken de kaliplanten op de plaatsen, die niet door de rivier bereikt worden.

Dat eene zelfde geologische formatie voor den landbouw tamelijk uiteenloopende eigenschappen kan hebben, ziet men ook in het welbekende