In de landstreek „Hesbaye" geheeten, treft men de meest ontwikkelde landbouwers van België aan. Toch wisten zij niet, dat zich onder de klei aldaar phosphaten op eenige meters diepte bevinden, die voor hen van het grootste gewicht kunnen zijn.
Phosphaten zullen nu ten onzent, tenzij in Zuid-Limburg, wel niet gevonden worden. Van andere zelfstandigheden is daarentegen wel degelijk sprake, als: mergel, vivianiet (phosphorhoudend), glaukoniet, glimmer, veldspaath, die min of meer kali kunnen bevatten, veen, dat stikstofhoudend is, leem (in lenzen of lagen), die omhoog kan gebracht worden om den grond bindender te maken, enz.
Het scheikundige Onderzoek van den Bodem.
Uit de gewone indeeling van den bodem in drieën — i° bouwaarde, 2° maagdelijken bovengrond, 30 ondergrond — volgt, dat voor elk punt der oppervlakte een drietal analyses noodig kunnen zijn. Dit is de wensch o. a. van den heer Petermann, terwijl de heer Malaise nog verder gaat, anderen daarentegen zich met een enkel gemiddelde tevreden stellen. Of van den ondergrond ook een monster genomen zal worden, hangt geheel van de omstandigheden af, die door den geoloog beoordeeld moeten worden; in den regel zal de diepte niet grooter zijn dan 1 M.
De heer Carnot wijst vooral op het gewicht van typische monsters, dus van punten genomen, waar de geologische vorming duidelijk optreedt. Ook moeten zij afzonderlijk, niet dooreengemengd, ontleed en niet van zulke akkers genomen worden, wier samenstelling door het aanbrengen van hulpmeststoffen belangrijk is gewijzigd.
Het belang toch van de kennis der scheikundige samenstelling van den bodem is niet moeielijk aan te toonen, vooral nu men overal meer en meer tot de overtuiging komt, dat eene zoogenaamde volledige bemesting met stalmest in zeer vele gevallen niet wenschelijk kan geacht worden. Er wordt dan zeer dikwijls te veel van het eene en te weinig van het andere in den bodem gebracht. Het ontbreken van een bepaald bestanddeel kan maken, dat de planten er in het geheel niet, of slecht groeien en ziekelijk blijven. Zoo vond de heer Proost, „Inspecteur général des Cultures", bij eene reis in de Kempen, dat de dennen door parasiten en insecten, evenals de vruchtboomen en de wijnstok, het gemakkelijkst aangetast worden, als zij groeien in eenen bodem met ontoereikende minerale bestanddeelen. (Voor ons land met zijne vele dennenbosschen, die nog steeds toenemen, is zulks eene zaak van groot gewicht).