P, S en N, die toch voor de plant eene zeer ongelijke waarde hebben. N, P en K, bijv. zijn van onvergelijkelijk meer belang dan Na en S, bijv.

Van de andere factoren wordt op overeenkomstige wijze ook eene grafische voorstelling verkregen en dan van de drie krommen te samen een

gemiddelde genomen.

De heer Petermann, bovengenoemd, die over het werk van Dokoutchaïeff een verslag uitbracht, meent, dat niettegenstaande de vermelde willekeurige wijze van handelen, in het werk onderscheidene zaken zijn, die zeer verdienen nagevolgd te worden. Daaronder xn de eerste plaats: niet te letten op de geologische, of de chemische, of de physische eigenschappen alleen, maar op alle drie te samen.

Elders bespreekt de heer Petermann de heerschende denkbeelden omtrent de vervaardiging eener agronomische kaart, die nog al uiteenloopen en dikwijls niet scherp omschreven zijn. Van al deze meeningen behoudt hij, in navolging van Risler, „Directeur de 1'Institut agronomique de Erance", en Lapparent, hoogleeraar in de geologie te Parijs, degene, die hij sedert 1872 onveranderd heeft gekoesterd, namelijk, dat eene goede agronomische kaart niet anders kan zijn dan eene zeer uitvoerige geologische kaart.

Het Onvoldoende der uitsluitend geologische Kaart.

Het valt echter niet te ontkennen, dat de geologische onderscheidingen alleen niet steeds toereikende zijn voor den landbouw, er moeten nog agronomische bijgemaakt worden. Wel zeggen de eersten iets omtrent de scheikundige samenstelling van den bodem, doch er zijn menigmaal uitzonderingen. Zoo is klei meestal rijk aan kali en arm aan kalk (voor onze zeeklei gaat dit niet door); zoo bevat kalksteen meestal een voldoende gehalte aan phosphorzuur en aan magnesia, maar eene onvoldoende hoeveelheid kali; zoo is veen meestal rijk aan stikstof, enz. Toch is eene controle door scheikundig onderzoek een bepaald vereischte.

Hetzelfde geldt voor de natuurkundige eigenschappen, die wel in het algemeen overeenstemmen bij gelijke geologische toestanden, maar toch

steeds nader onderzocht moeten worden.

Bij zandgronden, bijv. kan een verschil van 2—3 % in de organische bestanddeel en, van 1-2% ^ het kleigehalte, het absorptievermogen voor water en de doordringbaarheid voor lucht belangrijk wijzigen. Ook de korrelgrootte is van veel invloed; naarmate deze aangroeit neemt de bodem gemakkelijker het water op en laat hij het weder los.

Eene kleine hoeveelheid keukenzout of natronsalpeter wijzigt zeer sterk