in de plaats gesteld, waarop slechts hoogtelijnen voorkomen, op afstanden van 12,5 M., tegenover 1,6 M. (5 voet), zooals op de kaart 1 : 20 000. In velerlei opzichten geldt hier het spreekwoord, dat „de zuinigheid de wijsheid bedriegt".

Agronomie en Techniek op den Achtergrond tegenover

de Geologie.

Een verder punt van tegenstelling met de pruisische kaarten is daarin gelegen, dat zij uitsluitend geologisch zijn en geene of zeer weinige agronomische opgaven bevatten, dus voor den landbouwer van weinig belang zijn, waartoe de kleine schaal trouwens zeer medewerkt. Op technische bijzonderheden wordt nog wel acht geslagen, zoo op het voorkomen van mergel, leem en klei, die voor de vervaardiging van steenen, aardewerk of cement kunnen dienen. Verder van zuiver zand, kalksteen, krijt, veen, enz., waarvan goede monsters moeten worden bijeengebracht, benevens bruikbare inlichtingen. Dit geldt ook van vivianiel, leem en klei, die voor de 'grondverbetering van belang zijn, en van ijzeroer, welks dikte, uitbreiding en hoeveelheid zooveel mogelijk bepaald worden.

Ook aan bronnen, zoowel van gewoon drinkwater, als van ijzerhoudend- en ander mineraalwater, wordt de aandacht gewijd. Van de afwisselende grondwaterstanden wordt zooveel mogelijk aanteekening gehouden.

Aanbevolen is geregeld in voeling te blijven met de bevolking, zoowel tot het verkrijgen als het verschaffen van inlichtingen van allerlei aard. In den zeer beknopten tekst bij elk kaartblad worden deze aanteekenin-

gen bijeengebracht.

Dat de eigenlijke kaarteering zich zoo weinig om den landbouw bekommert, is zeer te betreuren. Voor Jutland wordt in dit gebrek eenigszins voorzien door de bemoeiingen der Deensche Heidemaatschappij, die jaarlijks over 190000 kronen (=ƒ 126 000J beschikt, doch hare zorgen niet over de eilanden uitstrekt.

Evenals in Pruisen worden ook in Denemarken tijdens de kaarteering monsters van den bodem verzameld, die gedeeltelijk in natuurlijke doorsneden en ontblotingen worden gegraven, gedeeltelijk met de schijfboor opgehaald. Des winters worden zij in het laboratorium mechanisch en chemisch onderzocht door eenen der staatsgeologen, Dr. Rördam, zoodat hier een afzonderlijke scheikundige ontbreekt, waartegenover staat, dat het aantal geologen vrij groot is, namelijk zes.

Het laboratorium-onderzoek komt in hoofdtrekken op hetzelfde neer