wend, eene nieuwe geologische kaarteering des lands te verkrijgen, echter zonder gevolg. Eerst in 1888 slaagde het lid van den Rijksdag, Dr. Pingel er in de voordeelen eener kaart, zoowel voor de wetenschap als de praktijk met zooveel nadruk in het licht te stellen, dat de regeering reeds het volgende jaar eenen aanvang met het werk maakte.
Het lag eenigszins voor de hand, dat de leiding aan Prof. Johnstrup werd opgedragen, die toen op geologisch gebied in Denemarken de hoofdpersoon was. Te weinig werd er evenwel op gelet, dat hij reeds den leeftijd van 70 jaren had bereikt, op welken de mensch in den regel geene nieuwe zaken op touw zet. Het gevolg daarvan was, dat, toen de hoogstverdienstelijke geleerde 5 jaren later, in het voorjaar van 1895 overleed, het bleek, dat de administratie der geologische opneming in eenen toestand van verwarring verkeerde en het budget verre overschreden was. Er moest toen „schoon schip gemaakt" worden, waartoe eene commissie van drie leden zich bereid verklaarde, Dr. Pingel, de philoloog bovengenoemd, de overste Le Maire, een kartograaf en Dr. Topsöe , een scheikundige. Hoewel deze drie heeren levendig belang stellen in de geologische opneming des lands, is toch geen van hen eigenlijk geoloog. Zij vormen te samen slechts eene „commissie van liquidatie", volstrekt niet van directie en Dr. Pingel verklaarde ons uitdrukkelijk, dat zij „innerhalb Jahresfrist" met hun werk gereed hoopten te zijn, gedechargeerd te worden en de leiding der zaken op nieuw aan eenen directeur over te dragen. De geologische commissie in Denemarken hóeft dus een voorbijgaand karakter, al kan men zich voorstellen, dat de zaak op den duur op deze wijze zoude bestuurd worden. Een antecedent voor zoodanigen toestand levert Denemarken niet op.
Een der eerste maatregelen der nieuwe commissie was natuurlijk de uitgaven te besnoeien en daartoe werd het aantal assistenten van eiken der „Staatsgeologen ' van twee tot één teruggebracht. Hare werkzaamheden ten opzichte der eigenlijke kaartopneming zijn van zeer bescheiden omvang. Zij beslist in enkele gevallen, waar verschil van meening bestaat, bijv. de aanwending van bepaalde kleuren bij de uitgave.
Het Bedenkelijke van te veel Vrijheid bij de kaarteerende Geologen.
Aan de geologen wordt bij hunne opnamen eene zeer groote mate van vrijheid gelaten, die misschien hare bedenkelijke zijde heeft. Ook in het republikeinsche Zwitserland bestaat zulk eene groote vrijheid, die eenigszins tot bandeloosheid nadert. Twee geologen, die aaneengrenzende