Voor de planten nu is de klei van veel grootere waarde dan het kwartsmeel, omdat zij vochtigheid en voedingsstoffen veel krachtiger vasthoudt, zij is veel bindender. Hare hoeveelheid te leeren kennen is eigenlijk het hoofddoel der geheele mechanische analyse, het andere betrekkelijk bijzaak.
De scheiding van klei en kwartsmeel geschiedt door verhitten in eene toegesmolten glazen buis met 20 procentig zwavelzuur gedurende 6 uren op 2200. Het kwarts verandert daarbij niet, de klei gaat over in aluminium- en ijzersulfaat en kiezelzuur, waardoor hare hoeveelheid kan vastgesteld worden.
Voor het scheikundig onderzoek der overige bestanddeelen neemt men 50 100 G. zoogenaamden „fijnbodem", verkregen door 500 G. van den volledigen bodem door de 2 m. M. zeef heen te werken. In de eerste plaats wordt daarin het kalkgehalte bepaald.
Oorspronkelijk toch waren alle Diluviale afzettingen, dus het grootste gedeelte van het noordduitsche laagland, rijk aan koolzure kalk, die intusschen in het verloop van tijd uit de bovenste lagen grootendeels is uitgeloogd. In enkele gevallen treedt nevens de kalk ook eene hoeveelheid magnesia op, die eenigszins in aanmerking komt en voor bepaalde planten van belang is.
Op verschillende wijzen, hetzij door ontsluiting met fluorwaterstofzuur of met kaliumnatriumcarbonaat, hetzij door uittrekken met kookend geconcentreerd zoutzuur, worden al de stoffen bepaald, die voor de plantenvoeding van belang zijn, als K2 O , Na2 O , Ca O, Mg O , P2©1 en S O3. Afzonderlijk worden ten slotte vastgesteld het gehalte aan stikstof en aan humus, het laatste door verbranding, waarbij gerekend wordt, dat hij voor 58 % uit koolstof bestaat.
Later is nog toegevoegd de vaststelling van den absorptie-coëfficient voor stikstof, door 50 G. van den „fijnbodem" samen te brengen met 100 c.M.3 salmiakoplossing, volgens bepaald voorschrift bereid.
Personeel der Opneming.
De geologen, die aan de opneming der kaart medewerken, zijn vaste staatsbeambten met aanspraak op pensioen; de jongeren alleen zijn voorloopig aangesteld.
Gedurende vijf jaren is de proef genomen met de medewerking van acht „Agriciilturtechniker (landmeters met eenige agronomische kennis), doch de Directie is daarvan teruggekomen, tengevolge van hunne gebrekkige algemeene ontwikkeling. Uit den aard der zaak was tevens hunne