kan geregeld worden, daarbij gecontroleerd door aflezing van de hoogte der vloeistof in eene zijdelingsch aangebrachte glazen buis. Men begint met eenen snellen waterstroom, die de korrels grooter dan 0,1 m.M. achterlaat, welke' vervolgens door de vijfde zeef worden gescheiden in zulke van 1—0,5 en van 0,5—0,1 m.M. De doorgespoelde korrels kleiner dan 0,1 m.M. worden vervolgens in den toestel, met behulp van steeds afnemende stroomsnelheden, gescheiden in korrels van 0,1—0,05 m.M., van 0,05—0,01 m.M. (stof) en beneden 0,01 m.M. (fijnste deeltjes).

Hoe fijner de korrels worden, hoe langer de slibbing duurt, vooral die der „fijnste deeltjes" is zeer tijdroovend. Om deze is het hoofdzakelijk te doen, zooals wij spoedig zullen zien, zoodat meer als bijzaak tevens de andere scheidingen kunnen ondernomen worden, die misschien nog wel voor vereenvoudiging vatbaar zijn.

In de grind kunnen de verschillende steensoorten worden uitgezocht, in het zand gaat dit veel bezwaarlijker, zooals voor de hand ligt. Gelukkig heeft men in de laatste jaren eene methode leeren kennen om .de verschillende mineralen, die nevens kwarts in het zand voorkomen, daaruit af te zonderen. Daar hun soortelijk gewicht verschilt, behoeft men ze slechts in zware vloeistoffen van verschillende dichtheid te werpen, waardoor zij van zelf in een drijvend en een zinkend gedeelte gescheiden worden. In ons land is deze wijze van werken het eerst met goed gevolg door den heer Retgers toegepast, in navolging van dezen door Dr. Schroeder van der Kolk. Zonder uitzondering is bij deze onderzoekingen gebleken, dat, met het fijner worden, steeds het kwartsgehalte toeneemt en dus de mineralen, die voor de plantenvoeding waarde hebben, op den achtergrond treden. Ook tot eenige schatting hieromtrent zijn dus de mechanische analysen van belang.

Hiertoe wordt nog gerekend de bepaling der watercapaciteit, der hoeveelheid water, die de bodem, na in luchtdrogen toestand te zijn gewogen, kan opnemen. Hij wordt daartoe in eene buis van bepaalde constructie gedaan, die van onderen open is; na afloop der proef wordt weder gewogen en aldus door aftrekking de hoeveelheid opgezogen water vastgesteld.

Bij het scheikundig onderzoek wordt in de eerste plaats het ^/«gehalte der „fijnste deeltjes" (beneden 0,01 m.M.) bepaald, die ten deele ook uit uiterst fijn kwartsmeel bestaan. In vroegere jaren werden fcij geheel als klei beschouwd, waardoor men natuurlijk tot geheel verkeerde-uitkomsten kwam, daar het werkelijke kleigehalté soms slechts '/5 bedraagt.