gewijzigd, verweerd, dit vormt de „Krume" of „Akkerbodem", waarvan dan weder de bovenste 2—3 d. M. door humus zwart gekleurd zijn en de eigenlijke bouwaarde uitmaken. Het overige der klei is nog niet verweerd, verkeert dus nog vrij wel in den oorspronkelijken toestand en wordt'door de duitschers „Ur krume", door de franschen „Sol vierde" geheeten; men zoude dit door den term „maagdelijken bovengrond" kunnen wedergeven.

Bij de kaarteering worden de humushoudende en de humusvrije verweerde bovengrond als éen geheel beschouwd, in tegenstelling met het diepere onverweerde gedeelte, dat in het dagelijksch leven ook reeds menigmaal „ondergrond" genoemd wordt.

In de eerste jaren der „laag'andsopneming" werd meestal tot eene diepte van 2 M. geboord, omdat tot zoo diep de wortels der dennen gaan. De ervaring heeft echter doen inzien, dat voor den gewonen landbouwer 1 M. in den regel voldoende is; dieper wordt nog wel geboord in boschachtige streken, om de grenzen der geologische vormingen vast te stellen en om mergel op te sporen.

Het aantal boringen per sectie of kaartblad (± 122 K. M.2) is zeer ongelijk , in oneffen terrein veel grooter dan in vlakke alluviën, het wisselt af tusschen 1000 en 2300. De uitkomsten worden in het kort opgegeven in den gedrukten tekst of de verklaring bij het kaartblad, terwijl de boorpunten nauwkeurig met blauwe inkt op een exemplaar der kaait worden aangeteekend. Aanvankelijk werden de boorkaarten gedrukt en uitgegeven, doch wegens het geringe debiet heeft de Directie hiermede opgehouden. Thans wórden de minuten in de „Anstalt" bewaard, zoodat iedere belangstellende ze kan komen raadplegen en er op eigene kosten eene copie van kan doen vervaardigen.

Het komt ons voor, dat eenige tegenstrijdigheid gelegen is tusschen de gemakkelijkheid, waarmede ieder zich op de hoogte kan stellen van de uitkomsten der talrijke handboringen (een blad der geologische kaart kost, met den verklarenden tekst, waarin die uitkomsten zijn opgenomen, de geringe som van twee Mark) en den omslachtigen, zelfs kostbaren weg, langs welken hij te weten kan komen, waar de boorpunten gelegen zijn. In hoofdstuk IV komen wij op deze zaak terug.

Echter ontbreken op de kaarten de opgaven van boringen niet geheel en al, want een beperkt getal is met de uitkomsten door roode letters en cijfers aangegeven. In den regel zijn deze in de werkelijkheid niet uitgevoerd, doch het gemiddelde van eenige der omgeving.

Door het kleuren der wegen en — met grootere nauwkeurigheid — door