Beyrich met de algemeene leiding der werkzaamheden belast, die zich gaandeweg uitbreidden, zoowel door het indienststellen van meer geologen, als door de kaarteering van nieuwe terreinen.

' Aanvankelijk bezigde Ewald bij de opneming de bladen der Reymann'sche kaart op de schaal van i : 200 000 (dezelfde als van Staring's geologische kaart). Betrekkelijk spoedig liet hij die varen voor geteekende copieën van bladen der stafkaart op de schaal van 1 : 25 000, waardoor natuurlijk de nauwkeurigheid belangrijk verhoogd werd. De uitgave geschiedde toen op de schaal van 1 : 100 000.

Reeds in 1863 maakte de directeur op dezen grooten vooruitgang opmerkzaam en beval hij dringend aan, in plaats van geteekende , gesteendrukte copieën beschikbaar te stellen, wellicht tevens voor de uitgave. Wegens de kosten werd dit voorstel het volgende jaar evenwel afgewezen, doch in het einde van 1866 op nieuw ingediend. Onder overlegging van een aantal minuutkaarten werd het door den tegenwoordigen directeur, Dr. Hauchecorne krachtig en met goed gevolg verdedigd, zoodat sedert 1867 zoowel de opneming als de uitgave geschieden op de schaal van x : 25 000, waarnevens ook overzichtskaarten op die van 1 : 100000 gedrukt worden. Dit stadium duurde tot 1872, toen de werkzaamheden wederom eene aanzienlijke uitbreiding en meerdere zelfstandigheid kregen, die leidden tot de oprichting der tegenwoordige „Geologische Landesanstaltden isten Januari 1873.

In den loop van dit jaar werd het vraagstuk ter hand genomen der geologische opneming van het laagland, die vroeger geheel verwaarloosd was op grond van de, als leerstuk aangenomene, groote eenvormigheid.

Eerst gaandeweg is daarin verandering gekomen en heeft men leeren inzien , dat in het „Diluvium" even goed ouderdoms- en andere verschillen voorhanden zijn als in de oudere geologische vormingen en dat deze verschillen vooral voor land- en boschbouw, maar ook voor de industrie, van bijzonder gewicht zijn. Wel is waar zijn zij reeds tot op zekere hoogte op de oudere kaarten (bij ons te lande die van Staring) aangegeven , die daardoor niet zonder nut zijn voor de eerste behoeften van wetenschap en praktijk. Op den duur bevredigen echter deze „overzichtskaarten' niet, omdat zij niet uitvoerig en nauwkeurig genoeg zijn. Aan het eerste is voornamelijk de schaal van uitgave, aan het laatste ten deele die van opneming schuld. Eene andere oorzaak is, dat voor eenige tientallen van jaren de opneming niet met de hulpmiddelen en de zorgvuldigheid van tegenwoordig geschiedde. Het gevolg van een en ander is geweest, dat de kaarten nagenoeg uitsluitend domein der