voor dat deel van Sumatra uit te geven bladen: nl. dat van beoosten het eiland Bengkalis tot beoosten de Karimon-eilanden. Ook het andere opnemingvaartuig de „Melvill van Carnbee", eveneens tot besluit der werkzaamheid op die oostkust, stelde een schetskaart van de Siak-rivier samen: van de monding tot de hoofdplaats Siak, en nam voorts den Riouw-Archipel, vooral de binnen- en buitenreede van Riouw, nog eens nauwkeurig op. — Een tweede terrein van werkzaamheid lag bij de Paternoster-eilanden in Straat Macassar; een derde bij de Aroe-eilanden, waar de riffen ter Oostkust door de „Banda" vluchtig werden opgenomen, terwijl de Commandant tevens had te waken tegen de onwettige exploitatie der binnen het territoriaal zeegebied gelegen parelbanken; ook werden de zuidelijke rifrand van het vaarwater naar Dobo alsmede de soengei's Koba, Watoelei en Barkai opgenomen, tusschen den Voor- en Achterwal der Aroe-groep gelegen, waarover ieder zich zal verheugen, die weet, dat reeds sedert Wallace's bezoek de vraag naar het ontstaan dier soengei's een opene vraag is gebleven. — Door de zeeofficieren voor astronomische plaatsbepalingen werden in 1893 en 94, zooals vroeger ter Zuidkust van Nieuw-Guinea, thans op de gouvernementsstoomschepen „Zwaluw" en „Flamingo", ruim 71 secundaire punten bepaald, en wel op Boeroe, Amblau, Amboina, Haroekoe, Saparoea, Noesa Laut, in Straat Manipa en Westelijk Seran, beoosten Larantoeka op Flores tot de Tenimber-eilanden, alsmede op Rotti, Savoe en Soemba. Wij hebben hierbij te vermelden, dat deze plaatsbepalingen, voorzoover noodig voor den goeden gang van den Hydrographischen Dienst, voor het vervolg niet meer aan afzonderlijke officieren zullen worden opgedragen, maar aan de Commandanten der opnemingsvaartuigen. Men besloot tot dien maatregel, omdat (K. V. 1894/95, p. 58) het voortdurend doen van plaatsbepalingen een afzonderlijk stoomschip zou eischen en de kosten niet tegen het nut zouden opwegen, omdat de plaatsbepalingen zouden moeten dienen tot verbetering der kaarten van gedeelten van den Archipel, die toch nog geruimen tijd buiten hydrographische opnemingen zullen moeten blijven.

Nog op een ander, zeer gewichtig feit in de geschiedenis van den Hydrographischen Dienst moet gewezen worden.

Bij Koninklijk Besluit van 17 Maart 1894, n°. 25, werd nl., met het oog op bezuiniging en spoediger benuttiging van het voorhanden materiaal, het Bureau der Indische Hydrographie weder naar Den Haag overgebracht, waar het vóór 1877 reeds een korten tijd gevestigd was. Dit Bureau is, ten laste der Indische begrooting, toegevoegd aan het Departement van Marine en gesteld onder directie van een zee-officier met den