HET GEOGRAFISCH ONDERZOEK VAN DES S. 1. ARCHIPEL GEDURENDE DE TWEE LAATSTE JAREN
DOOR
Prof. Dr. C. M. KAN1).
Voor twee jaren werd van deze plaats af in het licht gesteld, hoe Regeering en particulieren, hier en in Indië, in den laatsten tijd samenwerken om de geographische kennis van N. 0,lndië te vermeerderen.
De Regeering deed dit in de Koloniale Verslagen en in den Regeerings-almanak, doch vooral door den Hydrographischen en den Topographischen Dienst, die een steeds aangroeiend fonds van degelijke geographische kennis verzamelen, en wel eensdeels door opmetingen en triangulatie, anderdeels door opnemingen en vluchtige verkenningen, ook door uitgave, verbetering en verbeterde reproductie van zee en landkaart — Het meteorologisch en magnetisch Observatorium te Batavia doet zijne voortreffelijke waarnemingen over meteorologie en klimatologie, magnetisme, getijden en aardbevingen, allen in opdracht der Regeering; en evenzoo de Dienst van het Mijnwijzen, wat betreft het onderzoek der geologische gesteldheid van dien Archipel, zijn vulkanen, delfstoffen en grondsoorten. In afzonderlijke statistieken publiceert de Regeering de nieuwste gegevens voor de kennis der middelen van bestaan: handel, scheepvaart, landbouw, nijverheid en verkeerswezen. Daaraan ontleenden bijv. de „Jaarcijfers , uitgegeven door de Centrale Commissie voor de statistiek, en ook de Heer J. Kuyper de gegevens voor de beschrijving van den economischen toestand onzer kolonie (Tijdschr. Aardr. Gen. 1896, afl. 1), en daarop is zeker, althans voor een deel, ook het voortreffelijke werk van Mr. N. P. van den Berg gebaseerd: „The financial and economical condition of Netherlands India since 1870" etc., 3d Ed. the Hague 1895. —Ten slotte was het nogmaals die Regeering, welke reizigers en belangrijke uitgaven op
1) Met het oog op de wenschelijkheid eener spoedige publicatie van wat ter jaarlijksehe algemeene vergadering van 25 April jl. voorviel, wordt deze voordracht, zooas zij daar werd uitgesproken, thans reeds in het Tijdschrift opgenomen. In een volgende aflevering zullen wij daaraan vastknoopen wat verder van de litteratuur over N. I., in den loop der twee laatste jaren verschenen, in ons tijdschrift vermelding verdient.