zijn van meening dat de meeste aardbevingen tektonische of dislocatieaardbevingen zijn, terwijl de vulkanische in verband staan met uitbarstingen (hetzij zichtbare, hetzij onderaardsche, zgn. krypto-vulkanische) en geheel plaatselijk zijn. Bij de eerstgenoemde is het dikwijls heel moeielijk uit te maken of zij de oorzaak of het gevolg der dislocatie zijn, maar bij sommige, zooals de groote japansche aardbeving op 28 October 1891, toen er eene spleet ter lengte van 112 km. in den bodem ontstond, kan het niet twijfelachtig zijn. Behalve de genoemde soorten zijn er nog aardbevingen, die veroorzaakt worden door instorting van holle ruimten onder den grond, terwijl de zeebevingen gewoonlijk afzonderlijk worden genoemd, omdat men deze nog wel het minst van alle kent. Verder knn men nog onderscheid maken met betrekking tot de richting, waarin de aardbevingen plaats hebben, nl. of zij centraal of lineair zijn en ook of zij op geringere of grootere diepte ontstaan, m.a. w. of het onderstelde centrum al of niet dicht bij de aardoppervlakte ligt, terwijl het ook wel gebeurt dat een geheel gebied gelijktijdig (of nagenoeg) in schuddende beweging komt, zoodat er geen sprake kan zijn van voortplantingssnelheid , noch van een punt waarvan de beweging uitgaat, het zoogenaamde centrum, of een daaronder, op zekere diepte liggend, epicentrum; dat is o. a. het geval met de aardbevingen der laatste jaren in Zwitserland (Supan p. 331). De kennis der aardbevingsverschijnselen is in de laatste jaren zeer vooruitgegaan, getuige o. a. het groote werk van H. Hornes1), maar zooals boven reeds gezegd is, de geographische verbreiding der aardbevingen is nog gebrekkig bekend en het is in zeer vele gevallen niet mogelijk, uit te maken van welke oorzaak eene aardbeving moet worden toegeschreven.

1) Erdbebenkunde. Gr. 8°, 452 pp. Leipzig, Veit & C°., 1893. Pr. 10 M. Zie het uitvoerig referaat van Prof. Supan in Pet. Mitt. 1894, Litt. Ber. n°. 24.

Ik vestig ook de aandacht op eene voordracht van John Milne, die zich gedurende vele jaren in Japan heeft bezig gehouden met de bestudeering van aarbevingen (zie Geogr. Journ, March 1896). De gelegenheid ontbreekt mij, daar thans bij stil te staan; belangrijk is daarin o. a. hetgeen hij mededeelt over de pogingen, welke hij in Japan gedaan heeft, om door gevoelige instrumenten, te komen tot de mogelijkheid der voorspelling van aardbevingen (p. 235), en omtrent de schokken, die op de eigenlijke aardbeving volgen (a/ter-choks), alsmede de periodiciteit der aardbevingen. Ook over de dagelijksche bewegingen, die op vochtige en bewolkte dagen achterwege bleven, en in verband gebracht worden met de werking der zonnestralen, doet Milne interessante mededeelingen, De voordracht werd opgehelderd door diagrammen.