aardbevingen, die aanleiding hebben gegeven tot nauwkeurige bestudeering en uitvoerige beschrijvingen, de stelselmatige waarnemingen van aardbevingen in verschillende landen, met name in Italië, Zwitserland en Japan, met behulp van nieuwere en betere instrumenten verricht, enz.
Tengevolge daarvan hebben de inzichten en de theorieën betreffende den oorsprong en den aard dier verschijnselen dan ook belangrijke wijzigingen ondergaan; maar toch moeten wij ook hier weder tot de slotsom komen, dat wij nog voor onopgeloste raadsels staan. Het resultaat is, in den grond der zaak, altijd weer negatief en dan zijn er natuurlijk ook altijd verschillende hypotheses, elke waarvan hare voor- en nadeelen, hare meerdere of mindere mate van waarschijnlijkheid heeft. Ook daarbij zijn zuiver physische beschouwingen en proefnemingen, om zoo te zeggen, schering en inslag. Wat de proefnemingen aangaat zij hier herinnerd aan die van Daubrée*), waarover Supan slechts even spreekt (p. 315), als terloops, nl. in betrekking tot de vraag of de spanning van den waterdamp bij vulkanische uitbarstingen voldoende is om in de aardkorst de kanalen te doen ontstaan waardoor het magma zich een weg naar de oppervlakte baant. Hij is van meening dat men zulks niet kortweg kan ontkennen, maar dat het magma toch in den regel daar voor den dag zal komen waar de aardkorst door dislocaties aan vastheid en samenhang heeft verloren. De grondslag der tegenwoordige theorie betreffende het vulkanisme en de zoogenaamde tektonische of dislocatie-aardbevingen is die van Silss, welke berust op de theorie dat de aardkorst de gloeiend-vloeibare kern, die, onder de werking der voortgaande afkoeling, steeds meer inkrimpt, volgt en daarbij op verschillende plaatsen veranderingen ondergaat door dislocaties der gesteenten, ontstaan van breuklijnen, waarlangs verzakkingen plaats hebben, opheffingen van bergketens als gevolg van plooiing of vouwing bij zijdelingsche drukking, enz.
Er zijn altijd nog wel verschillen van inzicht omtrent den aard en de opeenvolging dier verschijnselen, maar, zooals Supan zelf zegt (p. 275), „dem Geographen genilgt es, wenn es ihm gelingt, eine bestimmte Oberflachenform aus ihrer Bauart zu erklaren, den letzten Grund der endogenen Erscheinungen aufzusuchen, überlaszt er neidlos den Geschichtsschreibern der Erde".
Toch interesseert het den geograaf altijd in hooge mate wanneer hij omtrent zulke belangrijke vraagstukken nieuwe mededeelingen verneemt,
I) Zie 0. a. zijn werk: Les régions invisibles du globe et des espaces célestes. 1892.