dat zich tongvormig en soms tot ver beneden de sneeuwgrens in de dalen uitstrekt. Bij het inland-ijs liggen de gletschers met, zooals xn de gebergten, in afzonderlijke dalen, maar vormen zij als het ware een geheel, dat gevoed wordt door het gemeenschappelijke sneeuw- en firn-gebied. In het binnenland van Groenland heeft men dus de alpine bergsneeuw, droog, vast (doordat de oppervlakte, die overdag een weinig ontdooit, desnachts bevriest), glad als een spiegel, zonder stof of vuil, zonder eenig vreemd bestanddeel; verder, in het randgebied het firn, waaruit de „nunataks" zich verheffen en eindelijk de ijsstroomen, de eigenlijke gletschermassa's, die in alle richtingen, van het binnenland, als het ware, uitstralen. .

Men heeft nog enkele andere vormen van sneeuwbedekking (o. a. de bekende, maar nog niet geheel verklaarde nieve penitente in de Cordillera van Z. Amerika) en van gletschers, nl. den eigenaardigen, door Russell beschreven Malaspina-gletscher, bij den Mount St. Elias in Alaska, volgens Supan, den eenigen nog bestaanden >) vertegenwoordiger van eene vorming, die in het ijstijdperk veel voorkwam en zeer verbreid was. ^

De gletschertongen van verschillende alpine „firn"-velden strekken zich uit tot voorbij den voet van het gebergte en vereenigen zich in het ervoor gelegen land tot een ijsveld van 3900 qkm., den Malaspina-glet-

Emden's onderzoekingen, niet alleen het gletscher-ijs korrelig is, zooals reeds sinds lang bekend en door F. A. Forel en Hagenbach-Bischof wetenschappelijk uiteengezet was" maar dat alle ijs, hoe ook ontstaan, eene korrelige structuur heeft en dat de verschillende soorten van ijs alleen van elkander verschillen door den vorm en de onderlinge groepeering der ijskorrels. Daarna gaat hij dan over tot het aanwijzen en beschrijven dier verschillen, waarin ik hem echter niet verder kan volgen, omdat ik anders te uitvoerig zou moeten worden. Prof. Supan spreekt op p. 1 54 over Hagenbach-Bischof's bewering, - dat alle grootere ijskristallen de naburige kleinere in zich opnemen, waardoor dan gaandeweg het ijs meer grofkorrelig wordt, — als van de laatste phase in den strijd betreffende de gletscherkorrels. Eene bijdrage tot de kristalvorming van ijs, nl. in betrekking tot de vraag of het ijs dimorph is, werd onlangs in ons land geleverd door den heer H. P. Barendrecht, in zijn academisch proefschrift: De dixnorphie van het ijs en de alcoholhydraat-kwestie, waarin de litteratuur over de kristalliseering van het ijs wordt besproken en de schrijver, op grond van eigen onderzoekingen, tot het besluit komt dat ijs is dimorph, nl. hexagonaal en regulair. Er zijn eenige fraaie photographieën van ijs-kristallen bijgevoegd.

I) Supan zegt: -nog levenden", maar dat schijnt een minder eigenaardige term, te meer omdat het begrip -levend", dat voor een gletscher toch al eenigszins zonderling klinkt, juist op dezen gletscher allerminst van toepassing is. Men vergelijke verder den tekst.