zegd is), de verdeeling van den jaarlijkschen neerslag, naar de hoeveelheid en naar de jaargetijden, en de klimaat-provinciën. Veel van hetgeen daarin voorkomt is ook in den eersten druk op dezelfde wijze behandeld en wel zoodanig dat men, bij wijze van inleiding tot de eigenlijke geographische klimatologie, een zeer duidelijk beeld krijgt van de hoofdzaken in betrekking tot de klimaten der geheele aarde. Het hoofdstuk over de 34 klimaat-provinciën (p. 173), waarin Supan de landen der aarde verdeelt, kan als een grondslag beschouwd worden voor klimatographische studiën en men voelt de verzoeking in zich opkomen, te vragen waarom dat hoofdstuk niet uitvoeriger is geworden ? Men zou kunnen antwoorden dat hier een veld is geopend voor eigen studie en onderzoek, maar wij beschouwen Supan's Grundztlge in de eerste plaats als een leerboek en gelooven dat ieder geograaf hem dankbaar zou geweest zijn voor eene eenigszins meer gedetailleerde beschrijving der verschillende factoren van het klimaat in de door hem aangenomene provinciën. Erkend moet evenwel worden dat men veel daarvan kan vinden in de voorafgaande uiteenzettingen en met behulp van de door den schrijver genoemde werken.
Bij het klimaat worden ook de gletschers beschreven en het behoeft wel niet gezegd te worden dat ook daarbij gebruik is gemaakt van de nieuwste onderzoekingen en werken, zoodat dit hoofdstuk dan ook veel uitgebreider is geworden dan in den eersten druk. Op dit gebied is sinds de verschijning der eerste uitgave van Supan's werk zeer veel verricht. Ik herinner, om slechts enkele voorbeelden te noemen, aan het groote werk van Heim over gletscherkunde, aan de onderzoekingen van Ratzel, Brückner en anderen betreffende de sneeuwgrens, de verbreiding, de toe- en afneming van gletschers, aan de resultaten van Nansen's tocht door Groenland, in betrekking tot de gesteldheid van het landijs, aan Von Drygalski's onderzoekingen, die licht verspreid hebben over het ontstaan en de vorming van ijs in het algemeen *), aan de opmetingen der fransche geleerden van talrijke gletschers en de waarnemingen aangaande hunne beweging en verplaatsing2), aan de waarnemingen van Russell in het gebied van den Mount St. Elias en van Bunge en Toll op de Nieuw-Siberische eilanden, waar ijs van oude gletschers voorkomt, dat in een bijzonderen toestand verkeert3).
Prof. Supan bespreekt de verbreiding der sneeuw na die van den neer-
1) Zie daarover Verh. d. elften deutschen geographentages, p. 18.
2) Vgl. de mededeelingen van Prins Roland Bonaparte op het congres te Londen.
3) Zie daarover o. a. ons tijdschrift, jaarg. 1892, Dl. IX, p. 87.