Op hoogere breedten is het juist andersom, hoewel de oorzaak dezelfde is: het overwicht van het landklimaat in het N. halfrond. Op 50° is de gemiddelde jaartemperatuur in het N. halfrond iets lager dan in het zuidelijke (5,6 tegen 5,9), maar de koudste maand is —7,2, tegen -j- 3,2 in het Z. halfrond; hier blijkt het groote overwicht der winterkoude op de vastelanden van het N. Daarentegen is de warmste maand 18,1 tegen 8,1; dus ook weer een verschil van io°, tengevolge van het landklimaat in het N., tegenover het zeeklimaat in het Z. Hoewel er voor hoogere breedten in het Z. halfrond niet genoegzame gegevens zijn om isothermen te construeeren, mag men toch wel met zekerheid aannemen, dat de jaartemperatuur op bijv. 6o° hooger is dan op dezelfde breedte in het N., en vooral dat de koudste maand nog belangrijk meer verschilt met —16,0 (Januari op 60° N. B.) dan op 50° het geval is. Altijd zijn de verschillen tusschen zomer en winter bij zeeklimaat geringer dan bij landklimaat.
Zooals men weet berust op bovenstaande tabel de constructie der zoogenaamde i san o mal en, d. i. der lijnen van gelijke warmte-anomalie, welke van zoo groote beteekenis zijn in betrekking tot de verdeeling van de luchtdrukking en van het leven op aarde. Boven de gebieden met positieve anomalie (waar de temperatuur hooger is dan zij volgens de tabel moest zijn) liggen, op onze breedten, de cyclonen: des zomers boven de vastelanden, des winters boven de oceanen. Daarentegen liggen de anti-cyclonen boven de streken die te koud zijn (negatieve anomalie): des zomers boven de zeeën, des winters boven de continenten.
Uit het bovenstaande kan men zien hoevele nieuwe en belangrijke gegevens de tweede uitgave van Prof. Supan's werk bevat. Maar wat er niet zoo duidelijk uit blijkt is de heldere uiteenzetting van den schrijver, die de stof meesterlijk heeft gerangschikt en tot een harmonisch geheel heeft samengevoegd.
Op enkele andere punten dient hier nog de aandacht gevestigd te worden.
Na de bespreking der thermische anomalie gaat Supan over tot de indeeling in temperatuur-zone's, waarbij hij zijne vroegere (zie p. 51 der eerste uitgave) bijna geheel opgeeft. Voor de poolgrenzen der heete zone neemt hij nog de jaar-isothermen van 20°, die in het algemeen samenvallen met de poolgrenzen der palmen, maar voor die van de gematigde gordels vervangt hij thans de jaar-isotherme van 0° door de io°-isotherme der warmste maand, omdat de zomerwarmte voor den plantengroei van overwegend belang is, terwijl de winterkoude zonder