en de stroomingen in het water, alsmede op het ontstaan van regen en sneeuw en op de werkingen van het stroomende water en van het ijs; 3° de aantrekking van zon en maan, die zoowel op de zee als op de vaste aardkorst (volgens de nieuwste onderzoekingen van Rebeur-Paschwitz) meer of minder invloed uitoefenen, zoodat ebbe en vloed beteekenis kunnen verkrijgen met betrekking tot de vormveranderingen der kusten ; 4° de wenteling der aarde, welke op de beweging van lucht en water belangrijken invloed uitoefent.
Een groot gedeelte dier werkingen hebben betrekking op den dampkring, waarbij Supan als algemeene werken over meteorologie en klimatologie de ons reeds bekende (in het vorige overzicht, jaarg. 1891, p. 102, door mij opgenoemde1)) opgeeft. Al dadelijk treft ons, bij de beschrijving der hoogte van den dampkring, de mededeeling omtrent W. Förster's nieuwere onderzoekingen 2) omtrent de zoogenaamde „lichtende wolken" 3), volgens welke er in de ruimte tusschen de zon en de planeten verdunde gassen zouden zijn, welke men „hemellucht" (in tegenstelling tot de lucht der aarde) genoemd heeft en die men wel moet onderscheiden van den hypothetischen aether der natuurkundigen. Eenigszins
1) Wij zouden thans nog een werk van algemeenen aard daarbij kunnen opnoemen, nl. Hügo Meyer's Anleitung zur Bearbeitung meteorologischer Beobachtungen Jur die Klimatologie, Berlijn 1891, 8°, 187 pp., waarop in het bijzonder de aandacht wordt gevestigd door Brückner, in zijn bericht over de vorderingen der geographische meteorologie, Geogr. Jahrb. Bd. XVII, 1894, p. 316, en dat door hem een voortreffeijk werk wordt genoemd.
De schrijver oefent eene scherpe kritiek uit op de tegenwoordig heerschende methode der bewerking van meteorologische waarnemingen. Voortaan moet, volgens Meyer, het zwaartepunt van klimatologische werken over gebieden, welker klimaat in hoofdtrekken bekend is, niet meer gezocht worden in de afleiding van gemiddelden voor de afzonderlijke klimatologische factoren en hunne periodieke veranderingen, maar, in plaats daarvan, in opgaven welke geschikt zijn om een juister denkbeeld van het werkelijke klimaat te geven.
Brückner noemt verder nog het werk van W. J. van Bebber, Die Wettervorhersage. Eine praktische Anleitung zur Wettervorher sage auf Grundlage der Zeitungswetterkarten und Zeitungswetterberichte für alle Berufsarten. Im Auftrag der Seewarte bearbeitet. Stuttgart 1891, 8°, 171 pp., dat meer voor het groote publiek bestemd blijkt te zijn. Ik verwijs verder naar het zeer uitvoerige overzicht van Brückner, waarin ook de klimatologie der afzonderlijke landen en werelddeelen behandeld wordt.
2) Verh. d. Ges. f. Erdk. zu Berlin 1891.
3) Brückner, 1. c.f p. 318, deelt ook nog mede dat, volgens Jesse's onderzoekingen, de helderheid der zoogenaamde »zilveren wolken", welke in verband worden gebracht met de uitbarsting van Krakatau, voortdurend is afgenomen.