HET TEGENWOORDIGE STANDPUNT DER PRYSISCI1E GEOGRAPHIE
DOOR
J. JE. C. A. TIMMERMAN.
( Vervolg).
In het eerste gedeelte van dit overzicht hebben wij hoofdzakelijk gesproken over de gedaante der aarde, de verdeeling van land en water en de gèsteldheid van den Oceaan. Van volledigheid kon daarbij, uit den aard der zaak geen sprake zijn; want, zooals ik in den aanhef van het opstel gezegd heb, het samenstellen van een volledig overzicht zou gelijk staan met het schrijven van een handboek.
Veel van wat op de gesteldheid der wereldzee betrekking heeft moest dus onbesproken blijven, o. a. de verdeeling der temperatuur in horizontale en verticale richting, zoowel in de oceanen als in de nevenzeeön. Prof. Supan geeft daarover uitvoerige mededeelingen (p. 255—268), welke ten deele ook in de eerste uitgave van zijn werk (1884) voorkwamen, maar voor een deel nieuw zijn, in overeenstemming met de vorderingen, die de wetenschap inmiddels gemaakt heeft. Men bedenke o. a. dat Krümmel's Oceanographie (II) in 1887 is verschenen, dat zoowel op de oceanen als in de nevenzeeën (o. a. in de Middellandsche en de Zwarte Zee) in de laatste jaren talrijke waarnemingen zijn gedaan en dat men door de bestudeering der zoetwatermeren (waarop ik reeds in het eerste gedeelte van dit overzicht heb gewezen) gelegenheid heeft gekregen tot vergelijking met de temperatuurtoestanden in zout water.
Wij zullen thans nagaan, welke de vorderingen zijn in het, uit een geographisch oogpunt, zoo belangrijke hoofdstuk over den dampkring.
Prof. Supan heeft, in het eerste gedeelte van zijn werk, een nieuw hoofdstuk ingelascht, over de vier „Energiequellen", die de oorzaken zijn van de veranderingen aan welke de aardoppervlakte voortdurend onderworpen is. Het zijn 1° de werkingen der onderaardsche krachten; 2° de werking der zon, welke direct en indirect invloed heeft op de verweering, op het ontstaan van den wind en daardoor op de golfbeweging
8