Berendt naar het geologisch klassieke Rüdersdorf, ten O. van Berlijn. Reeds lang waren hier de groeven in den „Muschelkalk der Trias-formatie bekend, welker lagen eene geringe helling naar het noorden hebben. Hare bovenvlakte is nog door keileem bedekt, maar steekt niet uit boven de algemeene oppervlakte, wat daarentegen wel het geval zoude zijn als het Diluvium verwijderd was.
De bodem der geheel open groeve ligt slechts een paar decimeters boven eene vaart, die door eenen korten tunnel gemeenschap heeft met een kanaal, dat in de Kalk-See uitmondt en zoo eene verbinding met de Oder vormt.
De kalksteen wordt in groote blokken gebruikt voor de grondslagen der huizen te Berlijn, terwijl van de kleinere stukken te Rüdersdorf zelf kalk wordt gebrand. Om de rotsmassa in stukken te verdeelen worden in het onderste gedeelte korte gaten gehakt en loodrecht daarop, evenwijdig aan den rotswand, een gang met mijnen, die tegelijk worden aangestoken. Er ontstaat dan eene spleet, waardoor eene groote vertikale plaat kalksteen omlaag valt. Van te voren is echter de keileem, die de rots bedekt en natuurlijk buitengewoon rijk is aan kalksteengruis („LocalmorS-ne) weggeruimd. Men krijgt hierdoor steeds nieuwe oppervlakken kalksteen te zien, zooals zij door het schuivende en schurende Landijs zijn vervormd, en ziet de koppen der lagen schuin afgesneden, zeer fraai gepolijst en gekrast. Verreweg de meeste krassen zijn aan elkander evenwijdig en van N. O. naar Z.W. gericht, enkele maken daarmede eenen hoek van 20°. Merkwaardig waren vooral de vrij talrijke reuzenketels , die soms van boven nauwer zijn dan van onderen, enkele malen zich in tweeën deelen en steeds veel dieper zijn dan wijd. De rolsteenen, die ze door de draaikolkbeweging van het smeltwater hebben uitgehold, kregen wij echter niet te zien. Gedeeltelijk zaten zij nog in de leem, die de reuzenketels had opgevuld, gedeeltelijk waren zij verwijderd.
De terugweg naar Berlijn had plaats per stoombootje langs een kanaaltje , dat de groeven verbindt met de Kalksee (in M. boven de zee), en over deze naar de Flaken-See, die 6 M. lager ligt en door sluizen met de vorige is verbonden. Aan het einde van het laatste ligt het spoorwegstation Erkner. Beide meertjes, met de nog meer N. O. gelegen StienitzSee (114 M.), vormen een deel eener smeltwatergeul van het Landijs. De breedere en diepere deelen zijn open water gebleven, de smallere en ondiepere grootendeels met veen toegegroeid.
21—24 Augustus werden, in gezelschap van Prof. Dr. F. Wahnschafte, doorgebracht bij Gusow en Görlsdorf, tusschen Berlijn en Frankfort