leefden ook Pholaden, die zich in den kleibodem boorden; hoewel men ze daarin aantreft, behooren zij, als fossielen toch niet daarbij, zooals ten overvloede blijkt uit het zand, waarmede hunne schelpen en boorgaten zijn opgevuld. (Een geheel overeenkomstig geval nam ik eenige jaren geleden in West-Vlaanderen, bij Yeurne, waar. In een gat werd turf gestoken uit eene veenlaag, bedekt door zeezand en zeeklei, en in een stuk hout in die veenlaag vond ik eene volkomen bewaarde dubbel-schelp eener Pholas, eveneens gevuld met het daarboven liggende zeezand).
Vrijdag, 9 Augustus kwam de meerderheid der deensche geologen te Hjörring bijeen en reden wij met hen naar het westwaarts gelegen badplaatsje Lönstrup, waar de golfslag eene 12 K. M. lange reeks klippen had gevormd. De daardoor blootkomende onderdeelen der Diluviale vorming hadden aanvankelijk nog hunne oorspronkelijke horizontale ligging en bestonden uit: i° tot 16 M. dikke, grauwe, vette Yoldia-klei, waarin enkele zwerfblokken; 2° tot 8 M. zandige grondmoraine, met niet veel zwerfblokken; 30 tot 20 M. fluvio-glaciaal zand, met een gedeelte van ons Zanddiluvium vergelijkbaar, en 40 tot 15 M. stuifzand.
De Yoldia-k\t\ is waarschijnlijk even oud als die van Hirtshals, misschien ouder, wat nog niet geheel uitgemaakt is. De zwerfblokken zijn er ten deele rechtstreeks door het Landijs ingeperst, ten deele van drijvende ijsschollen ingevallen, terwijl de geheele massa waarschijnlijk als het fijnste slibbingsproduct der grondmoraine moet beschouwd worden. Ingewikkelder zijn de verhoudingen op sommige plaatsen, waar het fluvioglaciale zand zich verdubbelt en zoowel onder als boven de grondmoraine gelegen is. Ook rust op het bovenste fluvio-glaciale zand meermalen zeezand met vrij talrijke schelpen van Saxicava pholadis en wordt dit laatste, behalve door stuifzand, niet zelden door eene veenlaag van % M. dikte, als zevende verdieping, bedekt.
De geheele opeenvolging kan verklaard worden door eene oscillatie van het Landijs nevens eene van den bodem. Aanvankelijk was het nog ver weg en bezonk alleen het fijnste slibbingsprodukt, de Yoldia-klei (interglaciaal, als men twee ijstijden aanneemt, praeglaciaal, als men slechts aan éénen enkelen ijstijd of slechts aan den laatsten denkt. Bij het naderen van het Landijs werd door het smeltwater een grover slibbingsprodukt, het onderste fluvio-glaciale zand, afgezet, daarop volgde de zanderige grondmoraine zelve, het „morainezand" (de 3e verdieping). Na eenen zekeren tijd trok het Landijs zich terug, en liet wederom fluvio-glaciaal zand (4) achter. Vervolgens daalde de bodem en werd bedekt door