per spoortrein in (als overal) zeer goede wagens voortgezet naar Hjörring, in het noorden van Jutland.

Hier trof ons den volgenden morgen de derde en oudste der deensche staatsgeologen Dr. Steenstrup, neef van den overleden gelijknamigen kopenhaagschen hoogleeraar. Met hem maakten wij, bij tamelijk ongunstig weder, eene zeer leerrijke tocht, waarbij ons de bewijzen getoond werden van de trapsgewijze rijzing van het land gedurende den postglaeialen tijd. Tusschen Hjörring en Hirtshals, op den noordelijksten noordwesthoek van Jutland, werden wij opmerkzaam gemaakt op eene groote vruchtbare vlakte, uit zeeklei bestaande, dus een vroegere zeebodem. In deze klei nu komt de schelpsoort Yoldia arctica min of meer dikwijls voor en wordt daarom de klei „ Yoldia-klei" genoemd. Wij werden er evenwel nadrukkelijk op gewezen, dat eene dergelijke klei verscheidene malen gedurende het Diluviale tijdvak werd afgezet en dat dus de eene afzetting ouder kan zijn dan de andere. Aanvankelijk geeft zulks uit den aard der zaak tot eenige verwarring aanleiding, die echter gaandeweg verdwijnt.

Bedoelde zeebodem ligt 22—28 M. boven den tegenwoordigen zeespiegel en in de nabijheid van eenen heuvelrug, waaraan waarschijnlijk de hoogste strandlijn in Denemarken, 35 M. boven de zee, te zien is. Zij omringt de afzonderlijke toppen van den rug als een smal terras, dat naar boven door eene korte steilte van de algemeene helling is gescheiden, naar onderen rechtstreeks daaraan grenst.

Dicht bij Hirtshals werd eene tweede „Yoldia-klei" gegraven, die waarschijnlijk z'wterglaciaal, dus ouder dan de eerste is. Zij wordt namelijk door keileem met zwerfblokken bedekt en treedt aan het strand in steile klippen te voorschijn. Op die keileem ziet men tevens eene rij binnenduinen met daarvoor liggend smal, oud strand, 15 M. boven den zeespiegel. Uit de aanwezigheid der steile en versche klippen blijkt, dat hier het strand afslaat, zonder dat er eenigzins sprake is van het visschen van schelpen. Deze zijn trouwens weinig talrijk en, tengevolge van de vele steenen op het strand, uitsluitend gerolde brokstukken van dikschalige soorten: Purpura lapillus, Buccinum undatum, Littorina littorea, Mactra solida, Cyprina Islandica en Mytilus edulis.

Oostelijk van Hirtshals was op een paar punten in gegraven gaten dezelfde zVz&rglaciale Yoldia-klei te zien, bedekt door zeezand, dat bij de bovengemelde binnenduinen behoort, en dus van /^/glacialen ouderdom is. Het bevat Tellina balthica, die niet, en Tellina calcarea, eene meer arktische söort, die wel in de klei voorkomt. In deze postglaciale zee