Roskilde, de oude residentie, eene „ville morte", aan het binneneinde van het zeer lange „Roskilde-Fjord" gelegen.

Kopenhagen is gedeeltelijk op Seeland, gedeeltelijk op het veel kleinere eiland Amager gebouwd; de smalle arm der Sond tusschen beide eilanden vormt eene natuurlijke haven, de aanleidende oorzaak van de stichting der stad. Hier is de zetel der geologische opneming van Denemarken, sedert 1890 in werking. Gedurende de vijf eerste jaren stond zij onder den bejaarden hoogleeraar Johnstrup, het erkende hoofd der deensche geologen. Minder gelukkig dan in zijne wetenschappelijke was hij in zijne administratieve werkzaamheden, zoodat bij zijnen dood in het voorjaar van 1895, in den ouderdom van 75 jaren, het noodig bleek de geheele onderneming op nieuw te ordenen. Dit werd door de regeering opgedragen aan eene commissie, bestaande uit Dr. Pingel, eenen philoloog en lid van den Rijksdag, de overste Le Maire, eenen kartograaf en Dr. Topsoe, eenen scheikundige.

Bij den eersten, die zich zeer verdienstelijk had gemaakt met den Rijksdag gunstig te stemmen voor de nieuwe geologische opneming, werd door ons een bezoek gebracht. Wij vernamen toen, dat de werkkring der commissie slechts van tijdelijken aard was en dat zij in het geheel niet ingreep in de eigenlijke geologische werkzaamheden. Haar doel was enkel en alleen de orde op administratief gebied te herstellen, zoodat zij verwachtte en hoopte binnen een jaar ontslagen te worden en voor eenen nieuwen directeur plaats te maken.

Bij o.ns bezoek aan het Geologische Bureau waren uit den aard der zaak alle geologen afwezig. Wij bezichtigden echter onder leiding van den hoogleeraar der mineralogie, Dr. Ussink, de lokalen in de souterrains van het mineralogisch museum. Zeer gelukkig ingericht schenen zij ons niet toe, daar de verlichting o. a. wel wat te wenschen overliet, de gangen zeer donker en ook de lokalen eenigzins somber waren.

Na een paar dagen te hebben gewacht op de terugkomst uit Noorwegen van den tweeden der staatsgeologen, Dr. Rördam, die ons verscheidene inlichtingen verschafte, verlieten wij den 7 Augustus Kopenhagen en spoorden naar Kallundborg, in den N. W.-hoek van Seeland, aan het binneneinde van het vrij breede Kallundborg-fjord gelegen. Een der vele uitstekend ingerichte rijksveeren verbindt deze plaats met Aarhuus, de tweede stad van Denemarken. De vaart duufde ongeveer 5 uren en voerde langs het vrij groote en hooge eiland Samsöe, met het bekende typische grondmorainelandschap, en het veel kleiner Tunöe, waar de weinige passagiers met eene roeiboot afgehaald werden. Van Aarhuus werd de reis