keileem, die aan de tweede (of juister „laatste") Landijs-bedekking wordt toegeschreven, hoewel zulks nog niet afdoende is bewezen. Daaronder komt soms gelaagd zand en grind, dus uitspoelingsproduct der grondmoraine, te voorschijn, soms onmiddellijk de blauwzwarte, zanderige glimmerklei der Miocene vorming, die wij ook van Langenfelde bij Hamburg vermeldden. In haar komen niet zelden schelpen voor, doch steeds uiterst bros en zacht, zoodat men ze er slechts bij uitzondering uit kan afzonderen. Ook hier rust zij op eene lichtgroengrijze klei, die als boven-Oligoceen wordt beschouwd en van fossielen slechts foraminifeeren bevat.
Den isten Augustus verlieten wij Juelsminde en trokken naar het landgoed Palsgaard van prins Schönaich—Carolath, aan de noordzijde der baai van Juelsminde, en vergezelden daar Dr. Madsen bij zijne kaarteerwerkzaamheden, waarop wij later terugkomen.
Om verschillende redenen verlieten wij den volgenden dag deze plaats en spoorden via Horsens naar Fredericia, het eenige belangrijke knooppunt der deensche spoorwegen. De Kleine-Belt is hier op zijn smalst, zoodat er waarschijnlijk over eenige jaren eene vaste brug zal worden aangelegd en de overtocht slechts een goed kwartier duurt. Evenals over de Groote-Belt worden overdag slechts post- en bagagewagen medegenomen, des nachts echter ook personenwagens, zoodat men in eens kan doorrijden van Kopenhagen naar Hamburg, behoudens de visitatie aan de grens. Zeer trof ons toen, en bij de latere kleine zeetochtjes, de groote helderheid en de prachtige diepgroene kleur van het water, geheel anders dan wij zulks aan de Noordzeekust en op de Zuiderzee gewoon zijn.
Op Funen voerde ons de trein weder door het reeds beschrevene sterk golvende morainelandschap met tal van zeer kleine veenderijen in de lagere gedeelten. Sloten ontbraken geheel, zoo ook omwallingen der onafzienbare weilanden. De bijna zonder uitzondering bruine runderen waren daarom allen zeer regelmatig aan eene rij kleine paaltjes vastgebonden, die dagelijks werden verplaatst, naarmate het gras afgewijd was. Niet zelden stonden in een zeer groot weiland twee zulke rijen, als twee vijandelijke legers in slagorde tegenover elkander, wat natuurlijk eenen zeer eigenaardigen indruk maakte. Soms, bijv. bij Palsgaard, waren de weilanden met walletjes en doornstruiken omgrensd en dan alleen de stieren vastgebonden.
De overtocht over de veel breedëre Groote-Belt, van Nyborg naar Korsör duurde vijf kwartier. De verdere spoorwegrit voerde ons o. a. langs