van de noordduitsche meerenhoogvlakte (Seëenplatte), zoodat men de fjorden met zeer veel recht mag beschouwen als meeren, waaraan een der oevers ontbreekt. Meeren en fjorden vormen klaarblijkelijk zoozeer een kenmerkend deel van het moraine-landschap, dat het niet betwijfeld kan worden of zij hebben hun ontstaan te danken aan de werking van het Landijs, hetzij door plooivorming der oppervlakte, hetzij door uitschuring door het Landijs zelf of door zijn smeltwater.
Den 3osten Juli werd de lange spoorwegrit van Kiel naar Horsens, in het zuiden van Jutland, ondernomen. Wij spoorden daarbij langs Sleeswijk, Flensburg, Kolding en Veile, evenals Horsens zelf en tal van andere deensche plaatsen aan het binneneinde van zulk een diep fjord gelegen.
Den 3 isten Juli voerde ons de deensche staatsgeoloog, Dr. Madsen naar het zeer kleine plaatsje Juelsminde, ten Z.Z. O. van Horsens gelegen aan een breed en kort fjord, dat 's winters steeds ijsvrij blijft, om welke reden men er eene haven wil aanleggen. De „Samsöe-Belt" (Z. W. hoek van het Kattegat) wordt hier veel smaller, om ten slotte in de KleineBelt over te gaan De geheele omgeving van Juelsminde vertoonde weder het sterk geaccidenteerde („coupirte") morainelandschap met zijne snelle afwisseling van hoog en laag. De kust had daarbij tweeerlei aanzien: ten Z. van Juelsminde was zij tamelijk breed en vlak door de aanwezigheid van eene strook zee-alluvium, bestaande uit zand en grind, die uit de grondmoraine zijn gespoeld en soms door veen van hoogstens V2 M. bedekt zijn. De oppervlakte dezer strook verheft zich tot 2 M. boven den zeespiegel, zoodat de hooge stormvloeden er nog over heen kunnen spoelen. Dit zee-alluvium omringt als een, dikwijls afgebroken zoom gedeeltelijk de kust van Jutland en de eilanden en bewijst eene opheffing in het laatste geologische tijdvak. Meer noordelijk van Juelsminde daarentegen begrensden hooge klippen het smalle strand, dat bezaaid was met keien, afkomstig uit de keileem der grondmoraine. Enkele hadden echter eene langere reis afgelegd met behulp van eene grootere of kleinere J?ucus-p]a.nt, die door hare luchtblazen den steen aan het drijven had kunnen brengen. Ook in ons land treft men zulk een „alluviaal zand met keien" op eenige plaatsen aan, bijv. het Roode Klif bij Stavoren, de Voorst bij Vollenhoven, Oud-Naarden aan de Zuiderzee, weshalve ik mij voor eenige jaren ook niet genoopt gevoelde, het zand met keien der boringen van Diemerbrug, Sloten en Rotterdam als Diluvium te beschouwen.
De klippen ten N. van Juelsminde bestaan van boven uit lichtbruine