verschil samen te laten vallen met dat der beide laatste Landijs-bedekkingen. Trouwens zijn de meeste geologen het er vrij wel over eens, dat het laatste Landijs de Elbe niet heeft overschreden, evenmin als de lengte-as (of rug) van Jutland.
Dien dag werden wij door den kieler hoogleeraar der geologie, Dr. Haas, geleid naar de steenbakkerijen van Petersburg, in de nabijheid der stad. In groote kuilen werd hier eene gelaagde klei gegraven, die van onderen grijs, van boven lichtbruin is en door zand met grind bedekt wordt. Oorspronkelijk was zeer waarschijnlijk de geheele massa bruin door ijzeroxyde. Beneden den grondwaterspiegel had de lucht echter geenen toegang en konden dus de rottende plantaardige en dierlijke overblijfselen, die met de klei waren afgezet, hunne reduceerende werking uitoefenen en het ijzeroxyde tot ijztxoxydule omzetten. Misschien werd het laatste daarbij tevens ten deele of geheel opgelost en weggevoerd en zoude de donkere kleur dan aan organische stoffen en niet (geheel) aan het ijzeroxydule zijn toe te schrijven. Op de grens tusschen de klei en het daarboven liggende zand bemerkt men vrij talrijke koeken en platen zoogenaamden diluviaal-zandsteen, die waarschijnlijk hun ontstaan te danken hebben aan de uitlooging der kalk uit het zand en hare wederafzetting tusschen de zandkorrels op de grens der kleimassa.
Nu zijn evenwel de grenzen tusschen grijze en bruine klei, de zeer duidelijke lagen in deze en de platen diluviaal-zandsteen niet meer horizontaal, maar sterk opgericht, tot vertikaal, zoodat de kleurengrens kan stijgen tot 25 M. boven den Oostzeespiegel of ook daarbeneden dalen. Uit het bovenstaande volgt van zelf, dat de oppersingen van jonger dagteekening zijn dan het ontstaan van het kleursverschil en van de zandsteenplaten.
Verder loopen de opgestuwde lagen allen van het W. naar het O., evenwijdig aan de verschillende ruggen en plooien der oppervlakte, waarmede zij dus in verband mogen gebracht worden, en het ligt voor de hand de oorzaak van al deze storingen te zoeken in de voortbeweging van het Diluviale Landijs. Door deze plooiingen werd ook de Eider verhinderd zijnen vroegeren loop naar de Oostzee voort te zetten, en gedwongen langs eenen dier ruggen W.- en N.W.waarts den veel langeren weg naar de Noordzee in te slaan, zooals reeds voor vele jaren door Prof. Haas werd aangetoond.
Bekend is de zeer gunstige ligging der stad aan het smalle zuideinde van den Kieler-Hafen, die geheel overeenstemt met de vele fjorden der deensche kusten en evenzoo met een aantal der verschillende meeren