Bij het spreken over 's Lands Plantentuin te Buitenzorg zou melding kunnen worden gemaakt van het sedert de verschijning van de „Gids" verschenen „Gedenkboek" en van de algemeene belangstelling in de geleerde wereld betoond bij gelegenheid van het 75-jarig bestaan van dien zoo terecht beroemden, zooveel nut stichtenden tuin.

Op soortgelijke wijze aangevuld, wij wezen op slechts enkele punten, zou Buys' „Gids," zonder veel omvangrijker te worden, heel wat meer nut kunnen stichten, heel wat meer kennis kunnen verspreiden dan hij nu reeds doet.

Maar ook al zou de heer Buys zich tot zoodanige omwerking niet geroepen achten, blijven wij- hem dankbaar voor hetgeen hij ons schonk en hopen dat, gelijk hij eenigermate in het Voorwoord tot zijn Borneoboekje toezegt, hij nog menigmaal zal putten „uit den kostelijken schat zijner Indische herinneringen." Hij is een aangenaam causeur en boekjes als de zijnen vinden lezers onder een kring van menschen, b.v. vele leden onzer talrijke leesgezelschappen, die deftiger boeken ongelezen laten.

J. K. W. Quarles van Ufford.

Handelingen van het vierde Nederlandseh Natuur- en Geneeskundig Congres, gehouden te Groningen op den 7011 en 8«i April 1893, uitgegeven door het Bestuur. Tweede Stuk, 's-Gravenhage. — H. L. Smits.

De handelingen der vierde sectie van dit congres (blz. 381—436) toonen, dat deze afdeeling, al is de kring der onderzoekers klein, zich goed weet staande te houden. Ze heeft nieuwe kracht gewonnen door de toetreding der ethnografie, die door den voorzitter, Dr. J. Lorié, werd verwelkomd.

De Limburgsche geologen Ubaghs en Erens ontbraken ditmaal in het verre Noorden. Door vier hunner vakgenooten werd het woord gevoerd. Dr. Lorié sprak over Hoogvenen in Brabant-Limburg en kwam tot zeer interessante resultaten, in denzelfden gedachtengang zijner voordracht op het vorig congres: Waarom zijn er hoogvenen? Toen bleken verschillende hoogvenen in 't N. des lands te liggen in depressies, gevormd door de smeltwaterstroomen van het landijs; thans werd voor die in O. Brabant en N. Limburg aangetoond, dat de geulen, waarin hun oorsprong te zoeken is, oude Maas-armen zijn uit den diluviaal-tijd, toen de Maais aldaar een zeer samengestelde delta vormde. Andere deelen dier geulen worden door de kleinere rivieren Dommel, Aa, Raam, enz. ingenomen.