lingen verrichtte, maar trigonometrisch opnam; niet werkte met theodoliet, maar met prisma-cirkel; hoe de verschillende kleine inhammen afzonderlijk getrianguleerd werden; hoe hij loodde; welke kaarten (louter schetskaarten) de zijne voorafgingen.

Geeft men zich de moeite die vroegere kaarten eens met de achterstaande kaart van Planten te vergelijken, of op die nieuwe kaart eens uit te zetten wat vroeger opgenomen werd, dan laat het zich begrijpen, hoe men in hydrographische kringen en bij de Marine zijne ingenomenheid met Planten's werk duidelijk uitsprak en hoe goed deze deed, niet enkel te letten op de behoeften der zeevaart of der stoomschepen, die slechts de belangrijkste gedeelten, der groep aandoen, maar ook op die der oorlogs- en gouvernementsschepen, die genoodzaakt kunnen zijn de geheele groep te doorkruisen en dus een kaart van het geheel dienen te bezitten. Voor hen dan ook de tallooze loodingen bij alle eilanden, in alle straten en vaarwaters.

Mag dus deze kaart het meest zichtbare bewijs genoemd worden van den ernst, waarmede de heer Planten zijn werk verrichtte, ook op zijn tekst, zijne beschrijving, moeten wij nog eens meer bijzonder de aandacht vestigen, en dat des te meer, dewijl deze, ter toelichting der kaart geschreven en dus van zuiver geographischen inhoud, wellicht een beperkter aantal lezers zal vinden. Toch vermeerdert zij alleszins onze kennis der Key-groep, als wij daarin vooreerst de kust tot in alle bijzonderheden omschreven vinden, nl. in haar verloop en in hare verheffing: soms steil, hoog, ja loodrecht, als de grijze gesteenten van het bergland de kust zoo dicht naderden, dat de huizen van enkele negorijen (Soengi en Ngavan op de Westkust van Groot-Key) op palen in zee uitgebouwd zijn; soms glooiend, als het gebergte meer binnenlands terugwijkt en het bosch plaats maakt voor de door de bevolking aangelegde tuinen.

Doch de kust vertoont nog andere verscheidenheid, waarop de heer Planten telkens wijst. Op sommige plaatsen is zij door riffen omgeven (vooral aan de Westkust van Hoog-Key), die een breedte van 1200 en 1500 M. bereiken, steil naar zee afloopen, maar overigens door een meer geleidelijk in diepte toenemende zee begrensd worden, zoodat de 50vaamslijn soms één k twee uur van de kust af is gelegen.

Bij andere kustgedeelten worden de inhammen en de daarin of daarvoor gelegen eilanden met hun veiligheid bij de kentering der moesons of de hevige valwinden, die bij west-moeson met de kracht van een orkaan over de bergen op zee neerstrijken, nader beschreven. Soms ook steekt het gebergte met een punt of kaap in zee uit en zijn de op eenigen af-