Eed.

Als de Alfoer van het westen der afdeeling Wahaai den eed moet afleggen ten bewijze, dat alles wat zijne verklaring bevat, die hij als getuige zal afleggen in de eene of andere zaak, de waarheid behelst, (alles wat hij zelf gezien en gehoord heeft), dan wordt daartoe vereischt:

a. Een geweer.

b. Een sabel of parang.

c. Een kogel (de vorm komt er niet op aan; hagel is ook goed).

d. Buskruit.

e. Arak, jenever of sagoweer.

ƒ. Een kopje, een schoteltje, een glas, een klapperdop of een ander voorwerp geschikt om te bevatten de voorwerpen onder de punten c, d en e opgegeven.

Na in één der voorwerpen onder ƒ vermeld een kogel, een weinig buskruit en wat jenever gedaan te hebben, wordt dat voorwerp op den grond, in de open lucht geplaatst.

Een der aanwezigen, het komt er niet op aan wie hij is, of welken godsdienst hij belijdt, houdt het geweer zoodanig, dat de tromp daarvan gericht is op het mengsel in het kopje. Een ander persoon, geplaatst tegenover hem, die het geweer vasthoudt, richt de punt van de parang eveneens daarop. Het komt er niet op aan naar welke zijde of richting de loop en het scherp van de parang gekeerd zijn.

Hij die zweren zal, staat links of rechts van hem, die het geweer vasthoudt, doch steeds tegenover den eedafnemer.

Iedereen, die daartoe van overheidswege geroepen wordt, is bevoegd tot het afnemen van den eed, onverschillig tot welken landaard of tot welken godsdienst hij behoort, mits hij slechts voldoet aan de volgende eischen:

i°. Dat hij niet in de zaak betrokken is.

20. Dat hij niet staat in bloed- of aanverwantschap of in dienstbaarheid tot den beklaagde.

30. Dat hij meerderjarig is.

4°. Dat hij den eed van buiten kent en het gewicht daarvan goed kan verklaren, alsmede de gevolgen van meineed of valsche getuigenis.

Meestal bezigt men als eedafnemer regenten en Imams en wel bij voorkeur zulke, waarvan men weet, dat zij bij de Alfoeren in groot aanzien staan.

Zoo zal men bijvoorbeeld tot eedafnemer bezigen den radja van Hatoeweh Joenoet Makatita of wel Koinipa Makatita Imam der Mohamedaansche negorij Hatoeweh, indien een Alfoer van het westen derafdee-